Klassieker: W.F. Hermans – Nooit meer slapen
.
Een klaslokaal in een scholengemeenschap in het zuiden van Nederland. Acht uur ’s avonds. Studievoorlichting. De man voor het bord stelt een vraag: ‘Waarom worden er in Nederland veel meer fietsen gestolen dan in alle andere landen ter wereld?’
Ik ben achttien jaar en denk na over fietssloten, maar veel verder kom ik niet. Ook de andere achttienjarigen blijven stil. ‘Omdat Nederland de meeste fietsen heeft,’ beantwoordt de man zelf zijn vraag. Ik luister vol bewondering naar de cijfertjes, grafieken en statistieken waarover de socioloog voor de klas vertelt. ‘De maatschappij kunnen vangen in cijfers!’, denk ik. ‘Wat is er mooier dan grip te krijgen op een samenleving met onomstotelijke statistieken!’
Als kind heb ik het plaatselijke dorpsbibliotheekje helemaal uitgelezen. In die boeken is er een oorzaak en gevolg, een begin, een midden en een eind. Een boek is een afgerond geheel. De samenleving daarentegen, was in mijn ogen altijd een ongrijpbaar iets, een aaneenschakeling van losse stukjes die ik dolgraag als een puzzel in elkaar zou willen leggen en tot een afgerond plaatje zou willen maken, als ik maar zou weten hoe.
Studie
Twee jaar later kon ik eenvoudige statistische berekeningen maken, droge beleidsrapporten schrijven en ‘objectief’ evalueren. Het praktische aspect had ik onder de knie, maar het grote, afgeronde verhaal waarnaar ik op zoek was ontbrak nog steeds. De studie sociologie in Utrecht had niet zo veel op met ‘vage sociologische theorieën’ die de maatschappij beschreven. Toen ik deze manier van werken ter discussie stelde, beet een geïrriteerde professor me toe dat ik beter een studie journalistiek kon gaan doen als ik zo graag de maatschappij wilde beschrijven.
Ik zocht mijn heil bij de verhalen die zich niet schaamden om een verhaal te zijn en startte met een minor literatuurwetenschap. Hier werden feiten, objectiviteit, kennis en wetenschap ter discussie gesteld en hier leerde ik dat iedere wetenschap een eigen jargon en waarheidsbenadering heeft: ik belandde in de wereld van de (wetenschaps)filosofie. Wat heeft dit alles met Nooit meer slapen te maken?
Alfred Issendorf
Tijdens een van de cursussen lazen we W.F. Hermans’ Nooit meer slapen, en analyseerden we de roman aan de hand van de theorieën van de wetenschapsfilosofen Karl Popper (1902-1994) en Thomas Kuhn (1922-1996). Samen met hoofdpersoon Alfred Issendorf maakte ik een reis door de wonderlijke wereld die wetenschap heet.
Alfred vertrekt naar Finnmark in de overtuiging dat hij daar bewijzen zal vinden voor de veronderstelling dat de gaten en meren in het landschap zijn gevormd door meteorietinslagen in plaats van ijsbrokken. Hij komt echter terug zonder meteorieten en observaties van meteoorkraters en hij baalt daar stevig van. Maar professor Nummedal zegt hem bij terugkomst: ‘”Maar mijn beste meneer! De allergewoonste zaak van de wereld! Waar zou het naartoe moeten als het tegenovergestelde het geval was? U hebt geloof ik geen flauw vermoeden hoeveel veronderstellingen de mensen maken.”‘
Terwijl Alfred het feit dat hij geen bewijzen vindt voor de veronderstelling als falen ziet, ziet professor Nummedal het juist als slagen. Nummedals manier van wetenschapsbeoefening is namelijk Popperiaans: vooruitgang in de wetenschap kan alleen maar bestaan door het steeds opnieuw verwerpen van feiten en door het altijd zoeken naar weerlegging van theorieën: door telkens meer kennis te hebben over wat niet waar is, komen we dichter bij ‘de waarheid’. Alfred is dus geslaagd in het aantonen dat de kraters en meren in het Finnmarkse landschap niet zijn gevormd door meteorietinslagen.
Popper en Kuhn
Terug naar wetenschapsfilosoof Popper. Die had, zoals gezegd, een kritische houding tegenover theorieën en vond dat elk wetenschappelijk werk open moet staan voor kritiek. En die kritiek kreeg Poppers eigen werk ook, met name van Thomas Kuhn.
Wetenschapsfilosoof Kuhn had de idee dat wetenschappelijke vooruitgang niet gekoppeld hoeft te zijn aan waarheidsbenadering. Een wetenschapsgebied ontwikkelt zich volgens Kuhn door het afwisselen van paradigma’s (gemeenschappelijke overtuigingen en waarden). Welk paradigma het meest de waarheid benadert is volgens Kuhn niet vast te stellen, omdat verschillende paradigma’s verschillende talen spreken en omdat er geen hogere maatstaaf is waarmee de ideeën van de paradigma’s gemeten kunnen worden.
Ook deze idee wordt geïllustreerd in Hermans’ roman. De (slechte) communicatie tussen Nummedal, Sibbelee en Hvalbiff over de luchtfoto’s die Alfred tevergeefs probeert te bemachtigen, toont het spreken van verschillende talen, dan wel de onwelwillendheid om dezelfde taal te spreken, binnen de wetenschap. En het geloof in een hogere maatstaf wordt door Hermans aanschouwelijk gemaakt door de opvoering van zus Eva, die ‘aan god’ gelooft, maar meer nog door de eveneens in god gelovende geoloog Mikkelsen, die als gevolg van zijn geloof in god, gelooft in een hogere maatstaf.
Hoofdpersoon Alfred was er net als ik van overtuigd dat hij de wereld kon vangen in wetenschap, in een afgerond verhaal. Tot overmaat van ramp leest hij tijdens zijn vlucht terug in de plaatselijke krant dat de inslag die hij bij zijn vertrek zag en hoorde wellicht een meteoriet was, hoewel hij zelf geen bewijs voor meteorietinslagen had kunnen vinden. De journalistiek beschrijft de wereld, niet de wetenschap of de literatuur. Mijn professor sociologie had gelijk.
Resultaat
Alfred en ik zijn na onze wonderlijke reis door de geologische respectievelijk sociologische wetenschap een illusie armer. Alfred had er een helse tocht door het Finnmarkse landschap voor nodig, ik een minor literatuurwetenschap.
Hermans’ Nooit meer slapen heeft me laten inzien dat zowel god als de wetenschap en de literatuur een bepaalde mate van geloof vergen. Want de meest radicale implicatie die voorvloeit uit de wetenschapsfilosofie is dat alles fictie is: de cijfertjes van de sociologen zijn net zo goed fictie als de woorden van de ‘vage sociologische theorieën’ die de maatschappij trachten te beschrijven. Zou het de opleiding sociologie in gevaar brengen als er een vak wetenschapsfilosofie zou worden gegeven?
W.F. Hermans
Tot slot, Hermans zelf. In Nooit meer slapen (1966) geeft hij zijn lezers een kijkje in micromaatschappij van de wetenschap. Ook hierna haalde Hermans, van 1958 tot 1973 lector aan de Rijksuniversiteit Groningen, nog een aantal malen inspiratie uit de wetenschappelijke wereld, of, beter gezegd: bleef hij zich ergeren aan het universitaire wereldje. In Onder professoren (1975) spuit hij zijn gal over deze subcultuur, waarin intermenselijke relaties meer invloed lijken te hebben op de onderzoeksresultaten dan een buitenstaander van ‘de objectieve wetenschap’ zou vermoeden. Ook in Nooit meer slapen beïnvloeden de vetes tussen Nummedal, Sibbelee en Hvalbiff het onderzoek van Alfred meer dan bijvoorbeeld het moeizaam te trotseren landschap van Finnmark.
En wie slagen erin om de maatschappij te vangen? De sociologen met hun cijfertjes of de schrijvers met hun fictie? Daarover zullen wetenschappers en kunstenaars het niet snel met elkaar eens zijn. Hermans zelf was er van overtuigd dat de roman geen afbeelding van de werkelijkheid kan zijn. Maar naar mijn mening is hij er wél in geslaagd om de universitaire microkosmos en Alfreds onvermogen om de werkelijkheid te vangen in de wetenschap op vermakelijk én accurate wijze te beschrijven.
En dat Hermans hierin geslaagd is, is jammer voor alle Popperiaanse schrijvers: had Hermans gefaald dan hadden we geweten hoe het in ieder geval niet zou moeten, en waren we dus dichter bij de perfecte roman geweest.
• Onlangs verscheen bij De Bezige Bij deel III van de Volledige werken, met daarin Nooit meer slapen en De donkere kamer van Damokles. 29,90 euro, 720 bladzijden, ISBN 9789023463146 •