Boeken / Achtergrond
special: 3. Tweemaal Rimbaud - vertaalpraktijk

Het nut en nadeel van vertalingen

Leg een literaire tekst voor aan tien vertalers en je krijgt tien verschillende vertalingen. Literair vertalen is immers geen ‘gedachteloos’ omzetten van woorden en zinnen. Iedere vertaling impliceert een interpretatie, omdat literaire teksten nu eenmaal geen ‘neutrale’ teksten zijn, zoals een informatiebrochure of een gebruiksaanwijzing. In dit derde deel uit onze artikelenreeks over vertalingen kijken we wat voor verschillen er bestaan tussen de onlangs verschenen Rimbaudvertalingen van Paul Claes en Hans van Pinxteren. In dit stuk kijken we naar de vertaalpraktijk, in een later stuk gaan we in op de vertaalopvattingen die aan die praktijk ten grondslag liggen.

Het vertalen van een literaire tekst wordt vaak vergeleken met het uitvoeren van een muziekstuk. Een Mahler-symfonie klinkt onder Bernard Haitink anders dan onder Riccardo Chailly; een pianostuk krijgt bij verschillende pianisten een andere klank, intensiteit en andere accenten. Zoals een dirigent de noten op een bepaalde manier tot klinken wil laten brengen, zo zet ook een vertaler de toon in zijn vertaling. Hij kan (bewust of onbewust) een tekst houterig of vloeiend laten lopen; deze flets of flitsend laten klinken, het ritme van de taal meer of minder uit de verf laten komen, de raadselachtigheid intact laten of ervoor kiezen onduidelijkheden te verhelderen.

Compensatie

Henri Fantin-Latour, <i>Coin de table</i>, 1872, Musée d'Orsay; met links onderin Paul Verlaine en Arthur Rimbaud.
Henri Fantin-Latour, Coin de table, 1872, Musée d’Orsay; met links onderin Paul Verlaine en Arthur Rimbaud.

Paul Claes en Hans van Pinxteren zijn twee van de beste vertalers in het Nederlandse taalgebied, met een respectabel oeuvre – ze zijn overigens beiden dichter. In 2006 brachten ze allebei een omvangrijke vertaling van het dichtwerk van Arthur Rimbaud (1854-1891; voor meer over Rimbaud zie onze recensie van deze twee boeken). Paul Claes vertaalde het complete oeuvre en Hans van Pinxteren richtte zich specifiek op de prozagedichten. Een mooie aanleiding om eens te kijken waarin de vertalingen van deze twee meestervertalers verschillen. Hoe anders klinken hun Rimbauds? En vanuit welke opvattingen over vertalen en over Rimbaud zijn ze gemaakt? Dit stuk vormt een antwoord op de eerste vraag. Binnenkort volgt in een tweede deel het antwoord op de tweede vraag.

Zowel Paul Claes als Hans van Pinxteren hechten er duidelijk aan in hun Rimbaud-vertalingen niet alleen de inhoud, maar ook de ritmische en klankrijkdom van Rimbaud recht te doen. Zo hoor je in beide vertalingen van onderstaande zin een sterk binnenrijm – zij het bij beiden op een andere manier. Bij Van Pinxteren overheersen in het eerste deel de ‘a/k’-klanken, bij Paul Claes de ‘ij/k’. Het tweede deel is bij beiden bijna identiek sonoor in ‘o’-klanken. Bij Van Pinxteren klinkt het zo:

Sedertdien hoorde de Maan de jakhalzen over de tijmvlakten janken
– en de ecloges op klompen in de boomgaard grommen

Bij Paul Claes zo:

Sedertdien hoorde de Maan de jakhalzen krijsen in de tijmwoestijnen

 

– en de eclogen op klompen grommen in de boomgaard.

Interessant hierbij is overigens dat deze zin in het Frans, zeker het eerste deel, veel minder nadrukkelijk ‘klinkt’ dan in het Nederlands:

 

‘Depuis lors, la Lune entendit les chacals piaulant par les déserts de thym, – et les écloges en sabots grognant dans le verger’.

Vertalers noemen dit ‘compensatie’, wat heel grof gezegd neerkomt op: ‘pakken wat je pakken kan’, wáár het kan. Want niet iedere zin geeft in vertaling dezelfde klankmogelijkheden als het origineel. Dus doe je het als vertaler waar het wél kan. Als de stijl van een dichter daarom vraagt, natuurlijk.

 

Verschillende oplossingen

Arthur Rimbaud (detail uit bovenstaand schilderij).
Arthur Rimbaud (detail uit bovenstaand schilderij).

Die compensatie geldt overigens ook voor het niveau van de twee vertalingen. Hoe knap de vertalingen ook zijn, soms is een oplossing van de ene nét even mooier, treffender of vindingrijker, soms die van de andere. Zo vertaalt Paul Claes ‘salon souterrain’ naar mijn idee treffender, klinkender en als beeld intrigerender met ‘ondergrondse salon’. Van Pinxteren maakt hier een wat vlakker ‘onderaards vertrek’ van.

Daarentegen weet Van Pinxteren in zijn vertaling van ‘Aube’ (Dageraad) de voetstappen van een bedelaar in zijn vertaling haast letterlijk te laten klinken: ‘dravend als een bedelaar over de marmeren kaden’. Door het roffelende ritme gecombineerd met het klankrijm van ‘a’ wordt de rennende beweging als het ware uitgebeeld. In Claes’ zin ‘als een bedelaar joeg ik haar op de marmeren kaden na’ zit dat minder, ook al doordat de kade sneller ‘wegsterft’ doordat er nog een woordje achter komt.

Een verschil dat zich langzaam aftekent als je de vertalingen van Van Pinxteren naast die van Claes legt, is dat Van Pinxteren soms wat vreemder, afwijkender, stroever klinkt dan Claes. Zo vertaalt Claes de zin ‘Peut-on s’extasier dans la destruction, se rajeunir par la cruauté’ heel passend als:

Hoe verrukkelijk was het te vernielen, hoe verfrissend wreed te zijn.

De parallellie van ‘extasier/rajeunir’ en ‘destruction/cruauté’ is hier mooi gehandhaafd.

Van Pinxteren kiest hier voor:

Wat een extase biedt vernietiging, wat een verjonging door wreedheid.

In deze zin lijkt de vertaler de parallellie haast met opzet te doorbreken. Het woordje ‘door’ detoneert, tast de parallellie aan en lijkt de zin enigszins uit z’n evenwicht te brengen. Het resultaat is een minder inzichtelijke zin, die niet vloeiend loopt. Waarom zou de vertaler hier voor kiezen?

 

Stokstijf/kaarsrecht

Een ander voorbeeld is de vertaling van de zin ‘Les vieux qu’on a enterrés tout droits dans le rempart aux giroflées’. De vertalers maken hiervan:

De oude mensen die stokstijf zijn bijgezet in de vestingswal vol muurvlier. (Claes)

 

De oudjes die begraven zijn kaarsrecht in de wal met violieren.(Van Pinxteren)

Ook hier is de eerste versie helderder, transparanter als het ware. In Van Pinxterens versie is het woord ‘kaarsrecht’ op twee manieren vreemd, afwijkend. Het stoort haast, de zin wordt voor je ogen als het ware dooreen geschud; je en moet goed kijken om alles op zijn plek te zetten. Claes heeft ‘enterrés tout droits’ vaardig vertaald met ‘stokstijf bijgezet’, dat de verticale houding van ’tout droits’ vaag suggereert (‘bijgezet‘). Van Pinxteren aarzelt niet om de – ongebruikelijke – rechtopstaande houding van doden onverbloemd weer te geven: ‘kaarsrecht’, en dan ook nog in een bepaling die op een in het Nederlands ongebruikelijke plek staat.

 

Waarom kiest van Pinxteren voor een afwijkende zin, zelfs waar het Frans niet eens zo vreemd loopt? Ook dat lijkt sterk een vorm van compensatie te zijn. Immers, deze zin mag dan in het Frans redelijk normaal lopen, zeer veel zinnen bij Rimbaud doen dat niet. Van Pinxteren durft ervan uit te gaan dat een zin vreemd op de wijze van bovenstaande zin bij wijze van spreken op Rimbauds repertoire had kunnen staan.

Zwarte heul

~

Als je vergelijkend doorleest valt het steeds vaker op dat Paul Claes eerder geneigd is obscuriteiten en rariteiten bij Rimbaud af te vlakken. Claes’ vertaling leest daardoor aangenamer, want minder obscuur. Hij roept minder vraagtekens op, haalt minder wenkbrauwen omhoog bij de lezer. Maar je zou ook kunnen zeggen dat die vraagtekens en opgetrokken wenkbrauwen wél bij Rimbaud horen, en zelfs een wezenlijk onderdeel van zijn stijl en zijn poëzieopvatting uitmaken. Claes’ vertaling is in zekere zin eleganter, ‘mooiiger’, maar ook minder troebel, minder getroebleerd, minder ‘gevaarlijk’.

Van Pinxteren vreest het gevaar, het risico, het spannende, in zijn vertalingen niet, hij lijkt er juist genoegen in te scheppen. Zo licht hij in zijn verantwoording van de vertaling toe waarom hij het zinnetje ‘Voici le temps des Assassins‘ heeft vertaald met het verrassende en ongebruikelijke: ‘Dit is het uur van zwarte heul‘. (Claes vertaalt: ‘Nu komt de tijd van de Assassijnen’.) ‘Zwarte heul’ is een benaming van de plant waaruit opium wordt bereid. Van Pinxteren koos voor deze term omdat deze via de associaties van ‘heul/en’ de betekenis van misdadigheid oproept, en omdat Rimbaud volgens hem ook zinspeelde op het woord ‘hasjasjin’ (assassijnen, oftewel hasjgebruikers). Een spannende keuze.

Van Pinxteren ziet Rimbaud dan ook vooral als een dichter die experimenteert met de taal. Claes overigens ook, maar Van Pinxteren past deze visie consequenter toe in zijn vertalingen, door niet altijd voor de helderste oplossingen te kiezen, met het risico dat de onduidelijkheid op zijn conto als vertaler wordt geschreven (als in deze regel: ‘Vrees zomin als een lijk dat ze je vermoorden’).

Samengevat zou je Claes’ Rimbaud kunnen omschrijven virtuoos en vindingrijk (met name ook in de vertalingen van vormvaste gedichten, waarover meer in deel II). Van Pinxteren daarentegen durft verder te gaan in het gebruik van stilistische eigenaardigheden, en geeft ons zo een duisterdere Rimbaud. Zoals Rimbaud zichzelf bedoeld had. In het tweede deel van dit stuk bekijken we in hoeverre dit verschil samenhangt met de opvattingen van Claes en van Pinxteren over vertalen in het algemeen, en over het werk van Rimbaud in bijzonder.

Ook in deze serie: 1. Coetzee in het Nederlands | 2. Slechte ondertitels | 4. Tweemaal Rimbaud: opvattingen | 5. Literair vertaler: hoe word je dat?