André Aciman (vert. Jan Pieter van der Sterre en Reintje Ghoos) – Alibi’s
De autobiografische essays in Alibi’s van André Aciman zijn een verkenning van de plaatsen waar de auteur geleefd heeft, die hij heeft verloren en gezocht. En verkenning in één woord, van ballingschap.
Schrijven over de liefde, of beter: verliefdheid, dat doen er weinigen zo doordringend als de van oorsprong Egyptische André Aciman in zijn romans Noem me bij jouw naam en Witte nachten. Verliefdheid is het vehikel voor de achterliggende thematiek van herinnering, de ervaring van geluk en melancholie – en natuurlijk vooral hoe de ervaring van geluk door de processor van het geheugen verandert in melancholie. Al eerder schreef Aciman een essaybundel genaamd Valse papieren, wat bijna klinkt als een andere vertaling van Alibi’s. In beide bundels gaat het over hetzelfde als in die romans: herinnering, ervaring, melancholie en geluk. Maar hier geen liefdesgeschiedenis die dit in een verhaalvorm giet.
Aciman durft
Schrijven over liefde is een ultieme test kun je zeggen; Aciman flikte het ‘m om je alle stadia mee te laten voelen. Van vlinders in je buik tot aan het soft-erotische toe, maar ook de constante angst die je overal achtervolgt als je verliefd bent, zonder de zekerheid dat die liefde ook beantwoord wordt. Een zekerheid die je nooit in zijn geheel zult bezitten. De verliefdheid is zo fantastisch beschreven, dat je zelf verliefd wordt. Het zijn boeken die je stemming in bezit nemen tijdens het lezen, ook al zweven ze soms op het randje van de kitsch. Maar Aciman durft in elk geval.
Wat vooral gedurfd is, is dat hij in zijn romans de grens over gaat en niet alleen het verlangen naar geluk beschrijft, maar ook het bereiken ervan. Dat is misschien nog moeilijker in woorden te vatten dan de liefde. En weer flikt-ie het hem. (Uiteraard zullen de personages dat geluk weer net zo hard verliezen, maar ondertussen las ik nergens, behalve misschien in sommige gedichten, zo’n gewaagde en geslaagde poging om een nauwkeurige weergave te geven van ervaren geluk.) Ook in Alibi’s staat een essay waarin de schrijver verder gaat dan je durft te hopen. In ‘Mijn Monetmoment’ (be)zoekt Aciman een villa waar Monet ooit schilderde – zoals gezegd gaat het in deze bundel steeds om plaatsen. Getraind in ellende als je als moderne lezer bent, zit je te wachten op de slechte afloop die je al van verre denkt te zien aankomen. Maar nee! Het geluk bestaat, in die villa van Monet aan de Italiaanse bloemenkust. Het is een essay van grote schoonheid.
Zoektocht van een balling
Noem me bij jouw naam en Witte nachten zijn romans waarvan je denkt: wat gebeurt er nou helemaal? In essays hoeft natuurlijk minder te gebeuren; er moet gedacht worden en die gedachten, die zoektocht, graag in een mooie taal gegoten. De essays van Aciman handelen ook letterlijk over een zoektocht, de zoektocht van de balling naar zijn thuis. Over zichzelf vertelt hij:
Ik ben geboren in Alexandrië, Egypte. Maar ik ben geen Egyptenaar. Ik ben geboren in een Turkse familie maar ik ben geen Turk. Ik werd in Egypte naar Britse scholen gestuurd maar ik ben geen Brit. Mijn familie ging in Italië wonen en ik heb Italiaans leren spreken, maar mijn moedertaal is Frans.
Zelfs zijn eigen naam kent hij niet – iedereen noemt hij bij een andere naam, hanteert een andere uitspraak. (Dit vind ik heel herkenbaar. Miriam, Mie-jam (op z’n Deens), Mirjam, Ras, Rasj, en altijd: Rasch-met-s-c-h.) Zoals bij zoveel ballingen – en ‘gewone’ emigranten – is er altijd het verlangen dat heen en weer gaat tussen het verlaten land en de huidige verblijfplaats. Op zee verlang je naar het land en aan land wil je naar zee, wist Slauerhoff al.
Herinneringen zijn onbetrouwbaar
De ondertitel van Alibi’s luidt ‘Essays over elders’. De plaatsen die Aciman beschrijft zijn plaatsen die verdwenen zijn, verloren in de geschiedenis van een leven. Maar niet alleen in plaats is de balling altijd elders, zelfs als hij thuiskomt. Ook in gedachten, die steeds verwijlen bij de herinnering, bij het verleden. Herinneringen zijn voor de balling essentieel, helaas zijn ze ook onbetrouwbaar. Dat is niet heel erg:
wat je voor je ziet roept een denkbeeldig elders op. Maar het is via het kanaal van dat denkbeeldige elders dat je begint te zien wat zich voor je ogen afspeelt.
Oftewel: ‘om ergens te zijn, moet je vermoeden dat je elders bent of zou kunnen zijn’. Om te kunnen bestaan, moet je een alibi hebben. De balling leeft elders in de tijd – nooit in het nu, maar altijd in het verleden, dat vervormd wordt door het heden, of in de toekomst, geprojecteerd als een gedroomde herinnering. Wat de balling doet is ‘repeteren voor het heden’ terwijl ondertussen dat heden natuurlijk gewoon voorbijglijdt. Ervaring ís herinnering, of: ‘Je meet de tijd niet in eenheden van ervaringen, maar in de toename van hoop en verwachte spijt.’ Het resultaat: de balling is ook elders als het gaat om de mensen om hem heen, en zichzelf. Altijd is hij weg van zichzelf, een zelf dat niet bestaat.
Zinnen als herinneringen
Aciman put graag uit het literaire verleden, wat bij zijn thematiek ook voor de hand ligt. Toch ligt het er niet heel dik bovenop, dit zijn geen essays die van citaten en geleende verhalen aan elkaar hangen. Proust, van grote afstand te herkennen als een van zijn voorbeelden (alleen al vanwege zijn mijmering over plaatsen en hun namen), komt wel voor, maar slechts af en toe. Mooi is het verhaal over de zeventiende-eeuwse bewoners van het beroemde Place des Vosges in Parijs. Je herkent de academicus die Aciman ook is, maar hij laat de geleerde nooit spreken, hij is het zelf; een mens en een schrijver en een lezer die zich laat overrompelen. Die als kind al in een verliteratuurde wereld leeft, waar het waas van boeken en vertelsels overheen ligt, ‘die zowel ons alibi als het archief van ons innerlijkste leven zijn’.
Zijn stijl is zoekend, cirkelend om zinnen die steeds anders geformuleerd terug lijken te komen, omdat ze op zichzelf, in één keer, niet hun geheimen prijsgeven, maar in veelvuldige, wisselende constellaties wel. Het zijn zinnen als herinneringen. Als je de kwaliteit van een boek kunt afmeten aan het aantal potloodstrepen in de marge, dan staat Alibi’s op eenzame hoogte. Toegegeven, je moet ervan houden en je laten meevoeren door wat Kundera een stijl als een ‘litanie’ noemt, de muzikale herhaling van woorden en zinnen. Wat Aciman zegt over Rome is ook van toepassing op zijn taal: ‘de kortste afstand tussen twee punten is nooit een rechte lijn maar een acht’. Een acht die meerdere malen in zijn baan gevolgd wordt.
De minst sterke essays zijn die waarin Aciman schrijft over zijn laatste, langdurige woonplaats, die hij nog steeds betrekt: New York. Aciman, oude man, denk je onwillekeurig. Een huisvader die overpeinst hoe zijn zoons het huis uit gaan. Gelukkig geeft hij je in de laatste twee stukken alsnog een klap om de oren. Wat kunnen we zeker weten? Niets, omdat het geheugen ons bedriegt; tweemaal niets omdat de schrijver ons ook bedriegt. Maar dat dubbele bedrog levert hier de zekerheid van een grandioze leeservaring. Een ervaring van herinnering, melancholie, geluk.
André Aciman • Alibi’s. Essay’s over elders • Ambo • 22,50 • 234 pagina’s • 9789026325717