Vreugde en volharding
De hoogste trap van schrijven is volgens Kees ’t Hart het gelukkige schrijven. Hij probeert het in zijn laatste publicatie in het vizier te krijgen en stelt daarbij vooral scherp op zijn eigen ervaringen.
Kees ’t Hart heeft in het verleden vele romans, verhalen en gedichten geschreven en zo mogelijk nog meer recensies. Het gelukkige schrijven is een verzameling van essays waarvan een deel eerder in onder andere De Groene Amsterdammer en De Revisor is gepubliceerd. Gedichten worden geanalyseerd, schrijvers worden geïnterviewd, filosofen worden aan de tand gevoeld en boeken worden in tradities gezet.
Als een mier in een kelder
Wie bij Het gelukkige schrijven een veredeld zelfhulpboek voor schrijvers in gedachten had, komt bedrogen uit. Zelfs de titel van het boek wordt nauwelijks gedefinieerd. Het gelukkige schrijven wil volgens ’t Hart verborgen zijn, ‘het ontkent zichzelf en spreekt vanuit een kelder op de toonhoogte van een mier’. Vanzelfsprekendheden moeten door elkaar worden gehaspeld, de woorden en zinnen zelf moeten vanzelfsprekend blijven.
Als schrijver wil ’t Hart de staat van het gelukkige schrijven bereiken, als lezer en recensent wil hij er mee geconfronteerd worden. Het moet het centrale thema van het boek zijn, maar in werkelijkheid zijn de hoofdstukken vaak slechts zijdelings met elkaar verbonden. Kees ’t Hart leidt de lezer vooral langs zijn eigen inspiraties, ervaringen, meningen, ontboezemingen en ontdekkingen.
In het essay over de geboorte van zijn bibliotheek wijdt ’t Hart uit over zijn eerste ervaringen met boeken. Zo werd hij voorgelezen door zijn moeder uit de Daantje-reeks van Leonard Roggeveen. Later wordt er nostalgisch uitgeweid over Lord Lister-boekjes, die tegenwoordig niet meer te krijgen zijn. ’t Hart beschrijft zijn weg door de wereld van letters, woorden en uiteindelijk literatuur.
Persoonlijk genot voorop
Het gelukkige schrijven is een persoonlijk boek van een literaire alleseter die mensen bewust wil maken van een oneindig literair paradijs dat blijft inspireren, verbazen en vermaken. Wel is het zo dat de opvattingen van ’t Hart vooral toegespitst zijn op het schrijven en niet op het lezen. De schrijver moet volgens hem voor zijn eigen genot en voldoening schrijven, hij moet het doen omdat hij niet anders kan. De lezer is voor de gelukkige schrijver niet van belang, betoogt ’t Hart. Uiteraard heet het boek ook Het gelukkige schrijven, maar dat er in de schrijfvisie van ’t Hart zo weinig aandacht voor de lezer is, blijft opmerkelijk.
Bij het schrijven van Het gelukkige schrijven lijkt ’t Hart het persoonlijke genot ook voorop te hebben gesteld. Zo worden de jurken van mevrouw Klinkhamer uit De Kameleon met schaamteloos veel lol geanalyseerd en wordt het gedicht De Wolken van Martinus Nijhoff op een bizarre manier besproken: er komt zelfs een kaart van Scandinavië aan te pas als vergelijking van een penis met een balzak. ’t Hart heeft duidelijk plezier gehad, maar of de lezer met hem meelacht is zeer de vraag. Voor ’t Hart zal het niet uitmaken: hij heeft gelukkig geschreven.