Een krankzinnig harde symfonie?
Wie Bernard Haitink zegt, zegt ook Mahler en het Koninklijk Concertgebouworkest. Maar hoewel hij sinds enige jaren weer in vrede leeft met het beste orkest van de wereld, verschijnt deze nieuwe opname van Mahlers monumentale tweede symfonie niet op het eigen label van het Concertgebouw, maar op dat van zijn nieuwe hoofdwerkgever: het al even befaamde Chicago Symphony Orchestra.
Beethovens schaduw
Na de geheel instrumentale eerste symfonie, wilde Mahler in de tweede niet alleen een tweetal solisten, maar ook een uitgebreid koor gebruiken. Vergelijkingen met Beethovens negende symfonie lagen voor de hand, en menig criticus wees daarop, waarbij die vergelijkingen vrijwel steevast in het nadeel van Mahler uitvielen. Feitelijk is Beethoven echter amper terug te vinden in de symfonie, in tegenstelling tot verwijzingen naar Wagners Meistersinger en Siegfried en symfonieën van Schubert en Schumann.
Het eerste deel, de duistere treurmars ‘Todtenfeier’, componeerde Mahler al in 1888. Hij speelde het op de piano voor aan de beroemde dirigent Hans von Bülow, die er volgens de overlevering bijkans een zenuwtoeval van kreeg. Pas in 1893 voltooide Mahler de middeldelen, die een veel kleinere orkestbezetting vragen, maar hij twijfelde ernstig of ze wel aansloten bij het vijf jaar eerder gecomponeerde eerste deel. Hij stelde daarom voor dat de dirigent tussen het eerste en tweede deel een pauze van vijf minuten inlast om zo de luisteraar de tijd te geven afstand te nemen van het zware einde van het eerste deel en het luchtige begin van het tweede – een verzoek waaraan overigens vrijwel nooit gehoor wordt gegeven – ook niet door Haitink.
Niet alleen de angst voor vergelijkingen met Beethovens negende symfonie, maar ook het zoeken naar een geschikte tekst voor het koor, maakten dat Mahler lang deed over het slotdeel. Ironisch genoeg was het juist de dood van Von Bülow die Mahler inspireerden voor de tekst. Mahler woonde in de zomer van 1894 diens rouwdienst bij, waarin door een koor het koraal ‘Aufersteh’n’ van de romantische theoloog Klopstock gezongen werd. Dit optimistische koraal zag Mahler als het perfecte tegenwicht voor het sombere eerste deel, waardoor de hele symfonie in het teken van de overgang van duisternis naar licht, van dood naar leven kwam te staan. En hoewel Mahler de symfonie zelf niet van een naam voorzag, ging de tweede al vrijwel meteen na de première in 1895 door het leven als de ‘Auferstehung’-symfonie.
Nieuwe inzichten?
Een bijzondere rol is hierbij weggelegd voor Christianne Stotijn, min of meer ontdekt door Haitink. Als invalster zong Stotijn in 2005 met veel succes Mahlers ‘Rückert-Lieder’ bij het Orchestre National de Paris onder leiding van Haitink. De maistro was zo onder de indruk, dat hij haar vroeg diezelfde liederen opnieuw te zingen met het Concertgebouworkest. De critici kwamen superlatieven tekort. ‘Mezzo Stotijn verovert Concertgebouw,’ schreef Het Parool en NRC kopte ‘Historisch debuut’. Inmiddels weten we wat Stotijn vermag, maar ook op deze opname laat zij de luisteraar ademloos achter. Alleen het Chicago Sympony Chorus, hoe perfect ook, toont in het slotdeel vooral verbluffend goed hoe zacht ze kunnen zingen, maar knalt in de allerluidste passages niet uit de speakers zoals je gehoopt had. Het is echter zout op de spreekwoordelijke slak leggen.
In 1970 schreef Simon Vestdijk in Maatstaf ‘Mahlervijandschap (of -vrees) staat voor mij op één lijn met het onvermogen om op muziek te reageren als muziek.’ Dat is wellicht overtrokken, smaken verschillen immers, maar wie de overrompelende finale van deze tweede symfonie hoort, zal in elk geval moeten beamen dat Mahler een uitzonderlijk componist is, zeker in handen van Haitink.