Pestslachtoffers
Merel staat op het station, te wachten op de trein naar school. Ze wiebelt wat heen en weer, gaat zitten, zet haar voeten op het skateboard. Elke beweging heeft iets beladens: achter haar in het shot doen twee pubermeisjes met veel make-up haar na, pesterig en giebelend.
Van de ene op de andere dag wordt Merel – toch een stoere skater, maar ook een typische nerd – het pispaaltje van de klas. Stelselmatig wordt ze er uitgepikt, uitgescholden en op andere manieren geterroriseerd. Bij elke scène kijkt Merel treuriger, worden haar ogen doffer en gaat ze zich steeds meer als een rebelse puber gedragen. Zelfs als zij met haar gehandicapte broertje Kasper (Kees Scholten) op stap gaat en zij samen in hun eigen kleine wereldje lijken te leven, lijkt de levensvreugde weg. Deze manier van werken vraagt natuurlijk veel van de jonge acteurs, die een bewonderenswaardige prestatie neerzetten.
De scènes met broer en zus zijn de meest indrukwekkende van de film. Maar bijna alles is gefilmd als een plaatje. Rotterdam wordt geschilderd in zachte kleuren, herkenbaar en tegelijkertijd vervreemdend prachtig. Het grote pluspunt van Bluebird is dat de film zonder grote theorieën en gepraat feilloos duidelijk maakt dat ook schijnbaar ‘onschuldig’ gedrag voor het slachtoffer geen gewoon grapje is, en hoe pesterijen uit de hand kunnen lopen. Tegelijkertijd is het zwijgen over het probleem het minpunt van de film. Pestslachtoffers moeten juist wel praten over wat hen overkomt. Merel doet het niet, en het komt toch goed. Veel gepeste kinderen zijn niet zo gelukkig.