Boeken / Fictie

Duitsland als puber

recensie: Frank Witzel - Hoe een manisch-depressieve tiener in de zomer van 1969 de Rote Armee Fraktion bedacht
Duitsland

Achthonderdvijftig pagina’s Duitsland-therapie. Dat is de klus die Frank Witzel heeft geklaard met zijn nieuwe roman Hoe een manisch-depressieve tiener in de zomer van 1969 de Rote Armee Fraktion bedacht. Een onmogelijk lange titel voor een literair experiment dat de Duitse geschiedenis fascinerend in beeld brengt.

Met de Deutscher Buchpreis 2015 als bekroning heeft de voorzichtige waardering voor dit boek in Duitsland inmiddels plaats gemaakt voor wat meer enthousiasme. Voor Nederland moest de vuistdikke roman vervolgens nog in vertaling worden omgezet, waar Josephine Rijnaarts en Ard Posthuma een flinke kluif aan hebben gehad. Met uitstekend resultaat: het lezen van de papieren editie zorgt zowel voor training van de biceps als voor een duizelingwekkende leeservaring.

Pubergeest

Witzel laat de nog prille Duitse Bondsrepubliek zien door de ogen van een dertienjarige puber. In een wereld vol onzekerheden en toekomstdromen brengt deze jonge Duitser een heus existentialisme aan de oppervlakte. Er is niets dat aan zijn aandacht ontsnapt en alles wordt vervormd tot diepzinnige fantasieën en haast profetische waanvoorstellingen. Zijn universum wordt voornamelijk bepaald door de inbeelding deel uit te maken van de Rote Armee Fraktion, de links-extremistische terreurgroep die vanaf 1970 in Duitsland actief was. Hij voert met zijn vrienden een fictieve hit-and-run campagne: een infantiele droom die zich vooral manifesteert om de weerspannige en zich verzettende pubergeest tot uiting te laten komen.

Zo wordt de Bondsrepubliek door Frank Witzel als een smeltkroes van tegenstrijdige opvattingen gepresenteerd. Hij knoopt het dooretterende nazi-verleden, dat nog in vele gedaanten aanwezig is, aan de mystificaties over de aan de andere kant van de grens liggende Oostzone. De hoofdpersoon beschouwt zijn vader (‘de fabrikant’) als representant van het donkere Duitse verleden. Zijn zieke moeder wordt bijgestaan door een hulp in de huishouding (‘de vrouw van Caritas’) die op geheimzinnige wijze banden schijnt te hebben met de Oostduitse communistische tegenknie. Het zijn vooral aangenaam psychotische bespiegelingen, waarbij geen onderwerp wordt geschuwd, die door de schrijver in een labyrint van hoofdstukken zijn vormgegeven.

Therapeutisch

Eén van de hoofdstukken opent met een simpele gedachte van de hoofdpersoon over vlekkenverwijderaars. Hoe de Duitsers daarmee hun bevlekte achtergrond proberen op te schonen: ‘De hele nieuwe Bondsrepubliek door een immaculata conceptio ontvangen, zonder geschiedenis en zonder erfzonde’. Direct schieten de gedachten door naar de ‘perfectionering van chemische reiniging in stomerijen’, wat weer leidt naar de geloochende schuld en boetedoening inzake de systematische uitroeiing van de Joden. Witzel laat zijn verteller in een bloedserieuze mijmering heen en weer, van het allerkleinste naar het immens grote, versnellen. De gedachte aan hoe psychologen de betekenis van menselijke gezichten verwerken, wordt direct gevolgd door een ontwapenende observatie: ‘Het getande zilverpapier van Wrigley-kauwgum: ook dat is ooit ontworpen en verder ontwikkeld’.

Die fascinerende wisselwerking wordt door de schrijver tot in het uiterste doorgevoerd. Het gaat over een doorgewinterd katholicisme in de dagelijkse beleving, bijvoorbeeld in verhouding tot de nieuwe muziek (‘De Beatles zijn katholiek, behalve Ringo. De Stones zijn protestants. Procol Harum: katholiek’). Verliefdheid is vanzelfsprekend een groots thema in het hoofd (en het lichaam) van de jongen, die ook in zijn ontluikende seksualiteit verbanden weet te leggen met de geschiedenis en de kracht van herinnering. In die levendige ontwikkeling plaatst Frank Witzel op sublieme wijze telkens een hoofdstuk waarin de verteller in een therapeutische sessie terugblikt op zijn gedragingen en daar ook verantwoording voor af dient te leggen. Een sterke perspectiefwisseling die het hele verhaal in een andere dimensie nog eens extra lading meegeeft.

Deze complexe roman, waarin de schrijver van een bijzondere kijk op de Duitse naoorlogse geschiedenis getuigt én daar een fenomenale draai aan geeft, brengt het kleine en het grote in een beschouwend mensenleven bij elkaar. De hoofdpersoon deelt zijn persoonlijke, intieme wereld – met daarin een sluimerende tragedie – alsof zijn eigen groei naar volwassenheid gelijk staat aan de puberale ontwikkeling van de Duitse republiek: ‘… maar als ik al niet weg kan uit deze cel, wil ik één keer, ten minste één keer, door de dromen en gedachten van anderen dwalen, één keer over ruimte en tijd beschikken’.