Naipaul laat zich kennen
.
Nobelprijswinnaar voor de literatuur (2001) Naipaul is van mening dat de kruisbestuiving van koloniale en postkoloniale politiek, spiritualiteit, traditie en economie een verlammende werking heeft die vooral tot uiting komt in wrede rituelen en destructieve leiderscultussen. Waar Naipaul ook komt, hij wordt altijd getroffen door de willekeur van de macht en het gruwelijke lot van dieren die worden geofferd of opgegeten. Vooral wanneer dat lot jonge katjes betreft slaat Naipauls cynische houding snel om in walging.
Het zieke continent
Zowel het gevoel van verlies van een Afrikaanse identiteit als de realiteit van een christelijke-animistische geloofswereld lopen als een rode draad door Het masker van Afrika. Naipaul vergelijkt de omgang van de Afrikanen met hun problematische heden en verleden als het lijden aan een chronische ziekte:
Die openbaart zich op een dag en dan droom je ervan op een ochtend weer gezond wakker te worden. Vervolgens zak je er van lieverlee in weg en je verliest het idee van een snelle terugkeer naar een gezond en hersteld bestaan. Je begint op een halfslachtige manier te leven. Op een gegeven moment weet je niet beter; het is je leven geworden.
Voortdurend benadrukt Naipaul de tegenstrijdigheid en het schouderophalend fatalisme van de talloze Afrikanen die hij heeft geïnterviewd. Zo ontmoet hij in Uganda de dichteres Susan die klaagt dat de kolonialisten ‘ons land, onze godsdienst, onze gebruiken en onze sociale structuren’ hebben afgepakt. In Ghana verhaalt hij over de Ashanti Kojo die zijn christelijke-Afrikaanse roots bedreigd zag door het economische beleid van de eerste postkoloniale president Kwame Nkrumah.
Cynisme
V.S. Naipaul becommentarieert dit alles op zijn eigen cynische wijze. Voor de knappe Susan kan hij wel sympathie opbrengen. Maar doordat zijn interview met haar direct volgt op zijn analyse dat het bewind van Idi Amin en Milton Obote slechts de wreedheid van eerdere Ugandese ‘kabaka’s’ (koningen) continueerde, weet hij bij de lezer toch het idee te wekken dat er met de komst van het koloniaal gezag niets waardevols verloren is gegaan.
Naipauls oordeel over Kojo is harder. Hij vergelijkt hem met diens assistent Richmond, die niet alleen organisatorisch sterker is, maar, volgens Naipaul, ook een realistischere kijk op het Afrikaanse probleem heeft. Het komt erop neer dat de slavernij weliswaar slecht was, maar dat de Europeanen in ieder geval beschaving brachten. Naipaul laat zich wel heel erg kennen als hij het vermoeden uitspreekt dat Richmond zijn analytisch denkvermogen vast van zijn Deense voorouder geërfd heeft.
Openhartigheid
Nu en dan dreigt Naipauls cynisme over te gaan in een gebrek aan respect voor de mensen die zich de moeite getroosten hem iets over hun geloof te vertellen. De openhartigheid waarmee Naipaul zijn eigen zwakten en vooroordelen prijs geeft, zijn echter ook heel verfrissend. De bejaarde romancier kan de lange wandelingen door hoog gras, de vieze en krakkemikkige hotelkamers en de hectische chaos op Afrikaanse vliegvelden niet meer aan en geeft volmondig toe dat hij daarin zijn gidsen teleurstelt. In zijn getob over de hongo, de belasting die je betaalt om met hoogwaardigheidsbekleders te mogen spreken, demonstreert hij zonder enig blijk van schroom zijn gierigheid. En op de spaarzame momenten dat hij beseft weinig respectvol te zijn geweest is hij niet te hoogmoedig om te accepteren dat dit wat ‘minnetjes’ van hem was.
Het zal er wel niet toe leiden dat Naipaul zijn leven op zijn oude dag nog betert. Maar dat hoeft ook niet. Met Het masker van Afrika geeft Naipaul de critici die hem van neokolonialisme betichten weer lekker veel munitie, terwijl zijn fans weer zullen genieten van zijn scherpe waarnemingen.