Terug naar de middeleeuwen
Burt Hecker eet geen chocola, houdt zich verre van tabak en drinkt al 20 jaar geen druppel koffie. Niet omdat ze zijn gezondheid schaden, maar omdat ze UVT zijn – Uit de Verkeerde Tijd. De excentrieke hoofdpersoon uit Tod Wodicka’s roman Alles komt goed en alles komt goed en alle dingen komen goed staat namelijk op gespannen voet met de twintigste eeuw en zoekt daarom zijn heil in het stiefkindje van de Europese geschiedenis, de middeleeuwen. Ridders, jonkvrouwen en tovenaars incluis.
Dat de uitgever het debuut van de Amerikaanse schrijver Tod Wodicka (1976) aanprijst als voer voor liefhebbers van Jonathan Safran Foer, is een vloek die waarschijnlijk meer jonge auteurs de komende jaren ten deel zal vallen. Maar vergelijkingen met beroemde land- en generatiegenoten zal de in Duitsland woonachtige Wodicka helemaal niet nodig hebben om zijn weg naar het publiek te vinden. Alles komt goed en alles komt goed en alle dingen komen goed – naar een uitspraak van de veertiende eeuwse mystica Julian of Norwich – is een hartveroverend absurde roman over de strapatsen van een van de meest disfunctionele vaders en echtgenoten uit de literatuurgeschiedenis.
Middeleeuwse bestormingen
De 63-jarige Burt Hecker is de grote man achter het Genootschap Hervonden Verloren Eeuwen, een vrolijke bende van twintigste eeuwse ontheemden die in hun vrije uren de middeleeuwen doen herleven met het naspelen van historische bestormingen. Tijdens een van deze bestormingen annex drinkgelagen gaat het mis: Hecker wankelt ladderzat en slechts gehuld in een lijfrok over het slagveld terwijl even verderop zijn doodzieke vrouw Kitty op sterven ligt. Dochter June en zoon Tristan zijn des duivels en verbreken na de dood van hun moeder alle banden met hun vader: June vlucht naar Californië, Tristan in het kielzog van zijn grootmoeder, trotse afstammelinge van een Pools bergvolk, naar Oost-Europa.
Na twee jaar steekt Hecker in het gezelschap van een groep middeleeuwse zangfanatici de oceaan over om in Duitsland de viering van de negenhonderdste verjaardag van mystica en componiste Hildegard von Bingen bij te wonen. In Duitsland begint een liederlijke odyssee die Hecker, vrijwel zonder uitzondering met een slokje teveel op van zijn zelfgebrouwen mede (een hoogalcoholisch mengsel van limoen en nootmuskaat), uiteindelijk naar de grijze buitenwijken van Praag zal voeren om het bij te leggen met zijn geliefde zoon Tristan. Maar Tristan zit niet bepaald te springen om een weerzien met zijn vader.
Poolse onruststoker
Als Wodicka met Alles komt goed en alles komt goed en alle dingen komen goed heeft geprobeerd om de moderne tijd een spiegel voor te houden, dan is dat mislukt. Verder dan wat obligaat gefoeter tegen mobiele telefoons (zéér UVT) en twintigste eeuwse architectuur komt zijn hoofdpersoon namelijk niet, zodat de redenen van Heckers afkeer tegen zijn eigen tijdsgewricht nergens duidelijk worden. Behalve dan natuurlijk dit: dat Hecker aan zijn “echte leven” een broertje dood heeft en daarmee dus ook aan de tijd waarin dit leven zijn middelmatige koers vervolgt.
Maar als Wodicka met zijn debuut heeft geprobeerd een even bizarre als tragische en lachstuip-opwekkende roman te schrijven, dan is hij daar honderd procent in geslaagd. Na 263 pagina’s lang te zijn meegezogen in Heckers fantasieën, waarin vliegtuigen consequent “vliegmachines” worden genoemd en Copernicus niet meer is dan “een Poolse onruststoker”, houdt de lezer de werkelijkheid liever ook nog een dag of wat buiten de deur.