Boeken / Non-fictie

Ontsnappen aan de zwijgplicht

recensie: Th.C.W. Oudemans - Omerta

.

Het is geen gemakkelijke taak uit te leggen waar de twee werken die in 2007 van Oudemans verschenen precies over handelen. Dat komt mede door de aforistische stijl die zowel Omerta als ook het in januari 2007 verschenen Echte filosofie kenmerkt. Soms is die stijl goed en verdiepend en weet Oudemans puntig iets te zeggen wat de lezer tot nadenken stemt. Maar soms hanteert de auteur hem als een vrijbrief om er lustig op los te beweren en te poneren zonder de last van een argumentatie of een zorgvuldige uitwerking op zich te nemen. Neem een opmerking als ‘Sartre, Merleau-Ponty, Habermas, Derrida – je ruikt de lijkenlucht. Zij zijn levend dood, gemesmeriseerd als even zovele Valdemars door de macht van de technologie.’ De uitleg van dit statement is zo summier, dat geen lezer ermee geholpen is.

Heidegger
Ook de wijze waarop Oudemans in het begin van zijn boek de problematische verhouding tussen denken en dichten aansnijdt met een verwijzing naar Plato’s Io is teleurstellend. De opmerkingen blijven zo tastend en haast staccato dat iedereen die iets wil leren over de verhouding tussen goden, rapsode, dichter en denker zich beter naar andere literatuur wenden kan, bijvoorbeeld Nancy’s Partage des voix.

Dit voorgaande bezwaar geldt, mutatis mutandis, voor veel zaken die worden besproken. Bijna al deze sterk heideggeriaans geïnspireerde thema’s worden ook elders besproken: Oudemans is bepaald niet de enige op aarde die Heideggers werk poogt voort te zetten en te vernieuwen. In het licht van de zeer omvangrijke Heideggerliteratuur waar veel thema’s grondig en haarfijn worden uitgewerkt, is het zeer de vraag of Oudemans’ stijl een kracht is die iets toevoegt aan het bestaande of juist een zwakte die niet dezelfde helderheid weet te bereiken die elders wel bereikt wordt. Binnen dit bestek is hoofdstuk 10 (‘Heidegger’ en ‘ik’) absoluut onvoldoende. Daarin serveert hij de Heideggerliteratuur af zonder ook maar één voorbeeld te bespreken: ‘Er bestaat voor zover ik weet geen Heidegger-literatuur die voldoet aan de vereisten van het heideggerianisme.’

Leidse afrekeningen
Omerta is niet alleen een filosofisch boek. Het is ook een polemisch boek. Polemiek is een intrigerend en belangwekkend genre dat de nodige kruidigheid aan een maatschappelijke discussie kan verlenen. Met polemiek is dus niet zoveel mis, maar die van Oudemans heeft wel een zeer lokale oriëntatie. De polemische opmerkingen in Omerta hadden beter kunnen verschijnen als bijlage bij Mare, het Leids universitair weekblad, want Oudemans’ vileine plagerijen zijn vooral gericht tegen zijn naaste collegae van de Leidse universiteit.

Voor de buitenstaander zijn deze schermutselingen niet bijster interessant. Hem of haar bekruipen vooral gevoelens van medelijden met de collegae van de auteur. Je zult maar gezegend zijn met een retorisch begaafde collega als Oudemans die zo geobsedeerd met je faculteit is, dat hij voor het oog der natie al zijn giftige pijlen op jou richt onder het mom van een pleidooi voor echte filosofie. Met zulke collega’s heb je geen concurrenten meer nodig.

Blindheid
We zouden Oudemans echter misverstaan wanneer we de Leidse afrekeningen als afrekeningen van een persoonlijke aard zouden duiden. Ze zeggen eerder iets over de aard van het denken dat volgens Oudemans ‘onmenselijk’ is. Om dit te illustreren verwijst hij zowel aan het slot van Echte filosofie als in Omerta naar een passage in Plato’s dialoog Theaetetus. Socrates vertelt daar het verhaal van de eerste filosoof Thales die zozeer met zijn hoofd omhoog bij de hoogste dingen probeert te zijn dat hij het gapende gat voor zijn voeten niet ziet en pardoes in de put tuimelt. Verzonken in de hoogste dingen en alleen geïnteresseerd in het wezenlijke ziet Thales niet wat nabij is, zelfs niet zijn buurman. Vragend naar het wezen van de mens, zo merkt Oudemans op, “ziet hij niet of zijn buurman een mens is of een ander gebroed”.

Het pleidooi voor dit denken is volgens Oudemans bovenal een pleidooi voor de kilte en de nuchterheid van het denken. Maar waarin onderscheidt deze nuchterheid zich van blindheid? En waarin bestaat haar rijkdom? Wanneer het filosofische vragen naar het wezen van de mens ertoe leidt dat we het meest concrete, nabije, volle en werkelijke menszijn in de gedaante van een naaste niet meer herkennen, dan is het evident wat er met dit filosofische vragen à la Oudemans verloren gaat, maar het is niet duidelijk wat ermee gewonnen zou zijn.

Temidden van alle vragen en bezwaren bij Omerta staat één ding onomstotelijk vast: dit boek laat je als lezer niet koud. Je moet reageren – ook al is dat bijna onvermijdelijk afwijzend. Het is deze evocatieve kracht die ervoor zorgt dat je doorleest tot het bitterzoete einde aan Nescio gewijd.