Ieder zijn waanidee
Om twee uur ’s nachts wordt Karin Schluter uit bed gebeld. De stem aan de andere kant van de lijn vertelt haar dat haar jongere broer Mark is opgenomen in het Good Samaritan Hospital in Kearney. Hij is met zijn truck over de kop geslagen. Overbezorgd spoedt Karin zich naar het ziekenhuis. In de daaropvolgende weken waakt ze bij Mark, die in een coma is geraakt. Urenlang leest ze hem voor en masseert ze zijn voeten om zijn bloedsomloop te stimuleren. Ze blijft trouw aan wat haar vader haar vroeger had doen beloven: dat ze altijd voor haar broertje zou zorgen. Ook al betekent dit dat ze gedwongen wordt te blijven in Kearney, het plaatsje dat ze dacht te zijn ontvlucht.
Zo begint de inmiddels negende roman van Richard Powers. Met vroeger werk als Galatea 2.2 en The Time of Our Singing verwierf hij een grote naam als een romancier die op geheel eigen wijze schrijft vanuit zijn achtergrond als exacte wetenschapper. Van Powers is bekend dat hij er de schrijver niet naar is om zich in zijn verhalen te concentreren op een halfzachte confrontatie met het onverwerkte verleden. Maar The Echo Maker lijkt toch heel even die kant op te gaan.
Voor Karin is Kearney een broedplaats van onaangename herinneringen. Niet in de laatste plaats omdat ze er samen met Mark groot werd gebracht door een ziekelijk paranoïde vader en een godsdienstfanatica als moeder. In het verderop gelegen Sioux City denkt ze een eigen bestaan op te bouwen met een nieuw huis, een degelijke baan en het begin van een relatie met een leuke man. Maar keer op keer vindt ze zich tegen haar wil terug op de plek waar ze opgroeide. Met dezelfde regelmaat als de door hun instinct gedreven Canadese kraanvogels die elk voorjaar opnieuw met zijn duizenden neerstrijken rond de nabij stromende rivier.Capgras
Op het moment dat Mark ontwaakt, neemt The Echo Maker een essentiële wending. Mark blijkt een hersenbeschadiging te hebben, die resulteert in het werkelijk bestaande maar zeldzame Capgras syndroom: de patiënt is ervan overtuigd dat degenen die hem het dichtst nabij staan, vervangen zijn door dubbelgangers. Mark bekt zijn zus dan ook af, wanneer hij zover is dat hij weer volzinnen kan vormen: “Wie heeft je gestuurd?” Hij is onvermurwbaar in zijn geloof dat Karin een surrogaat is van zijn echte zus. Haar nieuwe naam is wat hem betreft Karin Two.
Wanneer een aangeslagen Karin googlet op ‘Capgras syndroom’ en op het voorbeeld stuit van een jongen die zijn vader opensneed om de bedrading te vinden, slaat de schrik haar pas goed om het hart. Door haar jeugdvriendje Daniel, met wie ze inmiddels opnieuw samenwoont, krijgt ze een boek van de bekende neuroloog Gerald Weber in handen gedrukt. In zijn populair-wetenschappelijke bestsellers beschrijft Weber verschillende casestudies die de fantasie prikkelen: een vrouw die na een ongeluk geen beweging meer kan registreren, iemand die haar eigen ledematen niet langer herkent, een ander die geen nieuwe herinneringen meer kan aanmaken.
Powers excellereert als hij de persoon van deze Gerald Weber, uiterlijk een kruising tussen Charles Darwin en de kerstman, beschrijft. Weber is een vastberaden wetenschapper, die zijn zelfvertrouwen goeddeels ontleent aan de internationale verkoopsuccessen en lovende besprekingen van zijn boeken. Als hij wachtend op de trein wordt aangeklampt door een wat verward sprekende man, heeft hij in een fractie van een seconde de diagnose gesteld. De man lijdt aan een vorm van Korsakov: ondervoeding door overmatige alcoholconsumptie, een verstoorde realiteitszin vanwege een gebrek aan vitamine B. Wanneer hij een mailtje heeft ontvangen van een wanhopige Karin stapt hij met dezelfde trefzekerheid op het vliegtuig van New York naar Nebraska. Aangekomen in het Good Samaritan Hospital laat hij Mark wat testjes doen, vinkt hij een vragenlijstje af en al snel beschikt hij over voldoende informatie voor een uitgebreide casusbeschrijving.
Heel knap schetst Powers deze Weber als een intelligente en ogenschijnlijk integere man, wiens morele status langzaamaan gaat wankelen. Weber stelt Karin zo goed als het kan gerust. Hij praat met de in het ziekenhuis dienstdoende neuroloog, Dr. Hayes, en probeert met hem tot overeenstemming te komen over de voor Mark meest geschikte behandelingstherapie. Maar vóór Karin het door heeft, zit Weber alweer op het vliegtuig terug naar huis. Weber voelt zich goed. Hij heeft het onderbuikgevoel dat hij in de tijd leeft waarin veel van de grote vragen omtrent het menselijk brein zullen worden opgelost. Hoe vormen de menselijke hersenen het bewustzijn? Bestaat er een vrije wil? Het brein, zo stelt Weber, is de bron van politiek, technologie, sociologie en kunst. Wanneer we de neuronen temmen, dan temmen we onszelf.
Bastion
Maar dit bastion van zelfvertrouwen brokkelt verrassend snel af. Wanneer na een reeks lovende besprekingen ook wat kritische recensies verschijnen over zijn nieuwste boek, is Weber de eerste die aan zichzelf gaat twijfelen. Er gaan stemmen op dat hij de personen die hij in zijn boeken beschrijft, exploiteert voor eigen gewin. Zijn vrouw houdt hem voor dat hij een stem geeft aan mensen die nooit gehoord worden, maar de twijfel is al gezaaid. Bovendien worden vraagtekens geplaatst bij het wetenschappelijke karakter van zijn werk. In een treffende scène vindt Weber zichzelf met een jetlag terug op een conferentie in Sydney, waar hij voor een academisch publiek zijn vaste verhaal moet afsteken. Met de ogen op zich gericht beseft Weber zich dat hij wordt omringd door een levensvorm die in kuddes jaagt.Hij is niet de enige die in een identiteitscrisis terechtkomt. Mark is het zwaarst getroffen. De hond die kwijlend tegen hem opspringt, is een spitting image van zijn eigen border collie – niet dezelfde. En als hij thuiskomt blijkt zijn huis een verdraaid goede kopie van het origineel. Maar ook Karin begint zichzelf af te vragen of ze zich werkelijk ooit heeft gedragen als de echte zus van Mark, of ze met haar jarenlange behaagzieke gedrag ooit zichzelf is geweest.
In de romans van Powers dringt de wetenschap diep door in het dagelijkse leven. Maar de wetenschap staat zij aan zij met de twijfel. Hoe meer feiten boven tafel komen, hoe meer vragen ernaast komen te liggen. Het gaat Weber hoe langer hoe meer dagen dat hij zelf eveneens aan waanideeën lijdt. Aan de hand van de beschikbare feiten componeert iedereen zijn eigen verhaal, beseft Weber, en in dat verhaal gelooft men vervolgens heilig. Maar de werkelijkheid is zo complex en veelkantig dat je én in het dagelijkse leven én in de wetenschap de realiteit nooit van één kant kunt bekijken.
Powers’ hoge inzet resulteert niet in een ideeënroman, waarin essayistische uitweidingen het boek gewicht moeten geven en het menselijke aspect geen ruimte krijgt. Hij houdt van een goed plot. Typerend zijn dan ook de door het boek gewoven thrillerelementen. Want hoe kan het dat een ervaren automobilist als Mark ooit op een voor hem overbekende weg is verongelukt? Tegelijk bouwt Powers elk personage uiterst realistisch op. Hij is een meester van de dialoog, of beter gezegd: hij is een meester van de confrontatie. Als geen ander maakt hij de onderhuidse irritatie tussen twee discussiërende neurologen voelbaar, de ingesleten maniertjes van een man en vrouw die al dertig jaar zijn getrouwd of de subtiele wisselwerking tussen twee gebrouilleerde jeugvrienden. Met datzelfde vakmanschap brengt hij literatuur en wetenschap tegen over elkaar in stelling.