Ode aan een muze
.
Auteur Peter van Dijk veroorlooft zich vele uitstapjes naar geschiedkundige en kunsthistorische context, om de wereld rondom Sabatier te schetsen. Het Parijs van de negentiende eeuw blijkt te wemelen van de zelfbewuste zakenvrouwen die hun schoonheid te gelde maakten door te poseren voor schilders en beeldhouwers en gehaaid om te gaan met minnaars. Met gevaar voor hun reputatie buitten deze vrouwen de verlammende dubbele seksuele moraal uit die toestond dat mannen er legio minnaressen op nahielden. De meest ontwikkelde van deze ‘courtisanes’ hielden salons waarin hun artistieke bewonderaars met elkaar discussieerden. Als we Van Dijk mogen geloven was Madame Sabatier, of Apollonie, geen vulgaire courtisane, maar een waardig en stralend persoon. Haar salon was het levendigst van allemaal.
Beroemde bewonderaars
Van Apollonies bewonderaars zijn de drie interessantste de levenslustige gezette dichter en avonturier Théophile Gautier, de serieuze schrijver Flaubert en de waanzinnige, onsterfelijke Baudelaire. De ‘beer Gautier’ en de zwakke Baudelaire waren overigens zeer goede vrienden, zoals Van Dijk op bijna ontroerende wijze laat zien: Baudelaire hield zielsveel van Gautier en droeg Les fleurs du mal aan hem op. Gautier en Flaubert durfden zich seksuele toespelingen te permitteren in hun bewonderende brieven aan Apollonie, maar hun toon blijft licht; zij hebben nooit daadwerkelijk haar lichaam aangeraakt. De toon in Baudelaires brieven is van een andere orde: intens en gekweld, van de hoogste en zwartste romantiek. Deze dichter zou uiteindelijk één nacht met Madame Sabatier doorbrengen.
De muze verliefd
Baudelaire woonde met tussenpozen samen met ‘zwarte duivelin’ Jeanne de Duval (op wier zak hij teerde), maar schreef ondertussen de prachtigste anonieme brieven aan Apollonie Sabatier. Door het stof gaat hij, voor haar die ver boven hem uittorent, en tegelijk zou hij haar het liefst openscheuren, om een einde te maken aan hoe zij hem tart met haar perfectie. Het effect van het allesverterende verlangen dat uit Baudelaires zorgvuldig gekozen woorden spreekt, kan niet uitblijven. Van Dijk leeft duidelijk mee met zijn geadoreerde Apollonie: ‘Je kunt je voorstellen dat iemand die zulke lyrische gezangen ontvangt en zo bewonderd wordt, warme gevoelens ontwikkelt voor de afzender van deze tovertaal.’ De muze wordt verliefd.
Maar Baudelaires woorden blijken leeg nadat het verlangen is vervuld: hij is niet in staat van een vrouw te houden, zijn aanbidding gaat hand in hand met zijn verachting. Van Dijk brengt het zo dat je als lezer je hart voelt breken als dat van Apollonie breekt, als Baudelaire haar na hun nacht samen schrijft dat hij niet in hen gelooft. Een muze kan geen vlees worden. Apollonie blijft bij de man met het geld, Mosselman – tot ook hij haar aan de kant zet en ze het vol goede moed alleen probeert te rooien.
Onvergankelijke schoonheid
Van Dijk heeft grondig onderzoek gedaan en biedt een zeer gedetailleerd beeld van de romantische beweging in Frankrijk en alle kunstenaars rondom Sabatier. Niet elk hoofdstuk is daarbij even pakkend, het boek boeit namelijk vooral vanwege het roddelen op niveau, vanwege al die liefdesaffaires in de hoge culturele kringen en dan met name de affaire tussen Sabatier en Baudelaire.
Door mee te leven met Madame Sabatier, je even in haar muiltjes te plaatsen, krijg je een idee van hoe het is om bewonderd te worden door de meest welbespraakte romantici die ooit hebben geleefd, en hoe onzeker zo’n bestaan gebouwd op schoonheid is. Zoals Baudelaire een bekentenis van Sabatier aan hem samenvatte in een dichtregel: ‘Een mooie vrouw zijn is een hard bestaan.’ Maar de kunst biedt troost, een medicijn tegen vergankelijkheid. Met zijn mooie overzicht van de talloze schitterende gedichten, schilderijen en beelden waarin de schoonheid van Sabatier eeuwig in volle bloei blijft, voegt Van Dijk zich in de schare der bewonderaars.