Het dier als mens als dier
Boeken waarin dieren de hoofdrol spelen zijn vaak kinderboeken of kookboeken: in de eerste draagt het varken een potsierlijk broekje, in de andere niet eens zijn eigen huid. Daar mag wel eens verandering in komen, vindt Midas Dekkers. In het boekenweekessay Piep. Een kleine biologie der letteren pleit hij voor waarachtige dierenkarakters. Dieren hebben de mens namelijk genoeg te vertellen.
Kinderen worden overstelpt door dieren, in hun boeken en in hun bed. Het zijn knotsgekke beesten die niets met echte dieren van doen hebben. Tegen de tijd dat de kinderen volwassen lezers zijn met een hang naar realisme en psychologisch drama, kleeft aan alle beesten een zotte kinderachtigheid. Daarom zijn dieren in de ‘serieuze’ letteren uit den boze.
Midas Dekkers (foto: Koos Breukel) |
Natuurbarbaren
Dat is niet altijd zo geweest. Denk maar aan de fabels van Aesopus of de domineedichters. Maar ook daarin zul je lang zoeken naar dieren die gewoon dieren zijn, en niet zinnebeelden van een moraal. Uiteenlopende citaten laten zien hoe het ook anders kan. Aardig is dat Dekkers daarbij niet bang is schrijvers aan te halen die zich enigszins in de periferie van de literatuur bevinden, zoals Kees Stip en Herman Pieter de Boer. Misschien is dat ook niet toevallig als de meeste ‘grote’ schrijvers zich niet aan dieren wagen.
‘Een leeuw is iemand die bang is voor niemand’ dichtte De Schoolmeester in de negentiende eeuw. Dat geeft precies aan waar het knelt: het dier is iemand, een individu, en niet alleen een soort. Net zo min als in de biologie, waar alleen over soorten gesproken mag worden, komen in de letteren individuele dieren voor. Er zingt eens een vogel, maar of het een nachtegaal is of een merel weet niemand. Dekkers signaleert een soort dédain onder cultuurminnaars. Het geeft geen pas om de ene vogelsoort van de andere te kunnen onderscheiden. ‘Natuurbarbaren,’ bijt hij ze toe.
Dier in het dier
En dat terwijl bepaalde mensen toch heel goed het dier als individu kunnen zien. Huisdiereigenaren geven allereerst hun nieuwe beste vriend een naam en dichten hem in de loop van de tijd een uitgebreid karakter toe. Dat is alvast een stap in de goede richting, want met een huisdier heb je een gids die je kan inleiden in de wondere wereld van de dieren.
Als je daar dan in gaat ronddwalen is het zaak je ten volste in te leven in de dieren die je tegenkomt. En dan niet op de halfzachte manier van de natuurbeschermer, voor wie dieren eerst zielig moeten zijn. Het gaat om ‘het dier in het dier’, om Koos van Zomeren aan te halen, een van de schrijvers die Dekkers vaak noemt. Het zou niet te moeilijk moeten zijn – de mens is immers ook een dier. ‘Freud is dood, Darwin leeft,’ schrijft Dekkers, we zijn allemaal met elkaar verbonden.
Paradox
Hierin schuilt een merkwaardige paradox. De dieren zijn een manier om tot zelfkennis te komen: ‘kijken in andermans kop is levensvoorwaarde’. Om ze als individu te zien moet je ze ook als individu benaderen. Tegelijk mag je ze niet beroven van hun eigenheid, hun totale anderszijn. Het is een dun lijntje waar de dierenvriend en letterkundige op balanceert.
Je inleven in een dier is het moeilijkste wat er is. Midas Dekkers doet het op zo’n eigenzinnige manier, dat kunnen er maar weinig. Hij schudt de veren van de wetenschapper van zich af en tooit zich met die van de kunstenaar. Díe bezit de vermogens om zich in te leven en van een soort een verzameling individuen te maken. Het is dan ook een genot om Piep te lezen. Het dier Dekkers is gezegend met een feilloos gevoel voor humor en stijl.