Boeken / Non-fictie

Jean-Luc Nancy over kunst

recensie: Ignaas Devisch, Peter De Graeve en Joost Beerten (red.) - Jean-Luc Nancy: De kunst van het denken

.

De oogst boeken van of over Nancy is in het Nederlandse taalgebied niet groot. Bij Uitgeverij Boom is een paar jaar geleden Nancy’s essay De indringer in vertaling verschenen en bij Damon is van de hand van Ignaas Devisch, tevens één van de redacteuren van deze bundel, een monografie over Nancy’s politieke filosofie verschenen. Veel meer is er niet te vinden. De reden voor deze toch wat magere opbrengst ligt wellicht in het feit dat Nancy pas sinds een jaar of zeven echt aandacht krijgt. Dit is vooral te danken aan Derrida’s werk over Nancy, getiteld Le toucher: Jean-Luc Nancy, en dankzij het project van de kunstenaar Simon Hantaï die Derrida’s en Nancy’s teksten in La Connaissance des textes heeft samengebracht.

Korte fragmenten van Nancy
De moeilijkheidsgraad en de geringe beschikbaarheid van Nancy’s werk zijn twee duidelijke redenen waarom het goed is dat een bundel zoals Jean-Luc Nancy verschijnt. Of deze bundel ook echt een aanwinst is, hangt echter af van de vraag of ze in staat is ons toegang te verschaffen tot het moeilijke werk van Nancy.

De opzet van de bundel is heel aardig gekozen: de eerste vier essays worden voorafgegaan door een vertaald fragment van Nancy dat in die essays wordt uitgelegd. Jammer genoeg zijn de fragmenten van Nancy te kort. Ze hadden gemakkelijk twee keer zo lang kunnen zijn: de omvang van de bundel zou niet meer dan 200 pagina’s geteld hebben. Omdat de fragmenten zo kort zijn, krijgt de lezer niet echt een goed idee waar Nancy over spreekt.

Daar zouden de eropvolgende essays nog voor kunnen zorgen. Maar ook hier is het idee achter de opzet iets mooier dan de realiteit: lang niet elk essay maakt het werk van Nancy toegankelijker. Het essay van Aukje van Rooden voldoet het best: zij geeft een zeer heldere analyse van Nancy’s begrip van literatuur en weet en passant ook nog eens de discussie met Lacoue-Labarthe scherp neer te zetten. Ook Ignaas Devisch schrijft toegankelijk, maar zijn analyse zou het filosofische raamwerk waarbinnen Nancy opereert veel scherper zichtbaar kunnen maken. De andere bijdragen zijn, indien ze bedoeld zijn als toelichting en verheldering van Nancy’s werk, veel minder geslaagd.

Moeilijkheidsgraad
De laatste twee essays, van de hand van Henk Oosterling en Peter De Graeve, zijn niet louter verklarend bedoeld, maar pogen het werk van Nancy in te zetten in hun eigen project. Oosterling doet dat op zijn eigen, dikwijls onnavolgbare wijze. Al schijnt zijn gedachtegang veelal geleid te worden door neologismen en woordspelletjes, het is overduidelijk dat hier iemand met inzicht in de materie spreekt en die in staat is een aantal interessante thema’s op het bord van de lezer te deponeren zoals het begrip van het inter-esse als het altijd al tussen de dingen zijn. Voor de filosofische leek zullen deze exercities echter vooral psychedelisch aandoen. De samenstellers van de bundel hebben duidelijk gekozen voor een opklimmende moeilijkheidsgraad in de essays, op zich een verdedigbare keuze.

Al met al leidt dit tot de conclusie dat de bundel wel een aanwinst is, maar tevens lijdt aan een groot kwaliteitsverschil tussen de essays. Om het zo kwantitatief mogelijk te maken: ongeveer de helft van de essays is een aanwinst; de andere helft kan de lezer maar beter overslaan.