Dichten voor het heden
.
In veel poëzie wordt de buitenwereld buitengesloten. De vluchtige en veranderlijke maatschappelijke actualiteit waarop engagement betrekking heeft, is immers weinig relevant voor wie zijn werk iets tijdloos wil meegeven. Engagement is al snel achterhaald. Want als de omstandigheden veranderen waarop het gedicht betrekking heeft, verliest het gedicht zijn urgentie.
Tijdgeest
Verhagens meest recente publicatie lijkt zich daar weinig van aan te trekken. Misschien wel omdat hij niet zozeer de actualiteit tot hoon en spot neemt, maar het de tijdgeest is waarvoor hij zijn toetsenbord heeft afgestoft. Verhagen oefent kritiek uit op de moderne mens in zijn onttoverde of van goden ontdane wereld met zijn instrumentalistische denkwijze. Kijk, lijkt Verhagen te zeggen, zo is het met ons gesteld, zie je dan niet wat gebeurt? Noem Verhagen overigens geen doemdichter, hij weet met een gedoceerd toegepaste humor de serieuze inslag van zijn gedichten te relativeren.
In zijn poëzie dingt vooral het rijm naar aandacht. Regels als ‘O grote monitoren, de oren, de motoren, spoorlozen’ zijn in Zwarte gaten schering en inslag. De assonerende ‘o’-klanken en de allitererende ‘m’ maken de taal hier haast tastbaar. Door de hoge nadruk op rijm heeft het lezen iets weg van goede stroop; plakkerig, maar met een heel hoog percentage fruit. Heerlijk. Het rijm is daarbij onverwacht, weinig clichématig en gedoceerd.
Eindrijm
Zwarte gaten is echter geen bundel die van begin tot eind verantwoord is voor de bewuste consument. Tussen de vele intrigerende gedichten zijn die uit de cyclus ‘Vesting Holland’ misschien nog wat ongerijpt. Waarmee Verhagen in zijn andere gedichten excelleert, is hier weliswaar in de dop aanwezig, maar overtuigen kan het niet. Dat schuilt, lijkt het, in de ondoordachte toepassing van eindrijm. Dat werkt alleen als het zich op natuurlijke wijze voegt naar de vorm van het gedicht. Voor het soms verscholen eindrijm van Verhagen in ‘Vesting Holland’ geldt dat op sommige plekken niet. Het zijn noch gedichten waarvan de vorm het eindrijm eist, noch gedichten waarin het eindrijm op een natuurlijke vorm wordt toegepast.
Dat onnatuurlijke gebruik van rijm zit hem in het gebruik van rijmende containerwoorden. Verhagen vergelijkt, bijvoorbeeld, in het eerste gedicht het gebrek aan samenlevingszin met het vlieggedrag van een zwerm vleermuizen, ‘circulerend rond de hoge rode schoorsteen van de slachthuizen’. Daargelaten dat het meervoud ‘slachthuizen’ logischerwijs meerdere schoorstenen met zich meebrengt, roept deze regel te karikaturaal een draculabeeld op en is het woord ‘slachthuizen’ nogal hermetisch ten opzichte van de rest van het gedicht. Wat zijn die slachthuizen? Wat is die schoorsteen? Tenzij tendentieus, kan ‘slachthuizen’ geen metafoor zijn voor wat onder het alledaagse leven schuilgaat: het cyclische proces van creatie en destructie. In slachthuizen decimeert men immers slechts.
Ondanks de cyclus ‘Vesting Holland’, is de bundel aangenaam verrassend. De sterke nadruk die op de gedichten wordt gevestigd door de verschillende vormen van rijm, maakt het een groot plezier om te lezen. En meestal is Verhagens engagement ook zeer te waarderen.