Huis vol geheimen
Het is het begin van de negentiende eeuw en in London erft een 4-jarige jongen een wonderbaarlijk huis vol geheimen van zijn vader, het hoofd van een mysterieus herengenootschap. De jongen heet William Aldermann en De geheime kamer is het eerste deel uit Gabriella Håkanssons trilogie over zijn leven.
In Zweden geniet Håkansson al populariteit sinds haar debuut in 1997. Met De geheime kamer bereikt ze voor het eerst een breder publiek. In dit eerste deel groeit William op in De Tempel, het gigantische herenhuis dat zijn vader liet bouwen in de klassieke stijl van de Romeinen en Grieken. Zijn jeugd is eenzaam en wordt gekenmerkt door het rigoureus bestuderen van de klassieke oudheid en een bezetenheid met Napoleon Bonaparte. Excentrieke leden van de Dilettanti, het genootschap van zijn vader, stappen het huis en zijn leven in en uit.
Intelligente puber
De titel van de roman verwijst naar een geheime kamer die zich in het huis zou moeten bevinden, maar ‘Aldermanns erfgenaam’, de originele Zweedse titel, zou toepasselijker zijn geweest. De geheime kamer die het Grand Oeuvre van Gideon Fitch-Aldermann moet bevatten is weliswaar een bron van obsessie voor veel personages, maar het boek gaat uiteindelijk over William zelf. Eerst binnen de muren van de Tempel en later tijdens een Grand Tour door Europa gaat de intelligentie puber op zoek naar antwoorden op vragen over zichzelf, zijn vrijheid om te kiezen en over de vertwijfelde relatie met zijn vreemde vader.
Eersteklas sukkel
De roman kent veel excentrieke personages. Helaas wordt de grens tussen excentriek en ongeloofwaardig vaak overschreden. Al Håkanssons personages lijken louter door bombastische gevoelens gedreven te worden die zonder plausibele opbouw lijden tot onverwachte en onrealistische plotwendingen. Moord, passie en depressie volgen elkaar op zonder de psychologische ontwikkelingen van de personages die het verhaal diepgang zouden geven.
Zelfs het meest ingetogen karakter, Mr. Carrington, Williams eerste privéleraar, weet binnen één pagina te wisselen tussen een ‘wonderlijk geluksgevoel’ bij een ontmoeting en de uitspraak ‘Ik ben een eersteklas sukkel, mr Aldermann, sir, ik ben een uilskuiken… Ik ben een nul, sir, een echte nul.’ De stijl is te groots en overdreven. Op dezelfde manier worden vrouwelijke bediendes in het huis zonder enige reden onder de meest denigrerende termen besproken. Zoals: vrouwtje, werkslaafje, hoer, slet.
Is het waargebeurd?
Håkansson mengt fictie en geschiedenis vrijelijk met elkaar. Fictieve personages ontmoeten historische figuren en Håkansson laat haar hoofdpersonen deelnemen aan hoogtepunten in de Europese geschiedenis. Zoals al wordt gevraagd in de proloog: ‘Het is een verhaal waarbij verschillende lezers zich wantrouwend zullen afvragen: maar is het waargebeurd? Daar is natuurlijk geen antwoord op te geven.’
De Dilettanti hebben echt bestaan, net als sommige van de leden die in het boek voorbij komen. Met haar gedetailleerde beschrijvingen weet Håkansson de lezer direct vertrouwd te maken met het straatleven van London en het wonderlijk uitzicht van Capri. De historische feiten voel echter vaak encyclopedisch aan en zijn soms stuntelig in het verhaal verwerkt. De kans bestaat dan dus ook dat het boek, ondanks dat het alle ingrediënten heeft om een spannend verhaal voort te brengen, al vroegtijdig uit irritatie weer wordt weggelegd.