Boeken / Fictie

Klankrijke, prozaïsche volzinnen

recensie: Ester Naomi Perquin - Namens de ander

In 2007 debuteerde Ester Naomi Perquin (1980) met Servetten halfstok. Het werd genomineerd voor de C. Buddingh’—prijs, bekroond met de debuutprijs van Het Liegend Konijn 2007 en de Eline van Haarenprijs 2008. Zowel de nominatie als de prijzen waren een zoete winst en een belofte voor later. Op Gedichtendag 2009 is Perquins tweede bundel Namens de ander gepresenteerd. Hij valt bepaald niet tegen.

De bundel is strakker gecomponeerd dan haar debuut (zie bijvoorbeeld ‘Waar servetten vlaggen worden‘); het leeuwendeel van de gedichten in Namens de ander heeft betrekking op het psychologische thema van het vrezen. Dat dit opzet is, blijkt uit een interview met Wim Brands bij De Avonden. Daarin geeft Perquin aan een veel samenhangender werk te hebben willen samenstellen dan Servetten halfstok. De samenhang in de bundel is gecomponeerd rondom het centrale thema van de angst of fobie.

Vrees
Die angsten of fobieën zijn in het overgrote deel van de gedichten uit Namens de ander terug te vinden; achter titels als ‘Plein’, ‘Smet’ of  ‘Hoogte’ hoef je alleen maar het woord vrees te denken. Een expliciet voorbeeld van zo’n met angst doortrokken gedicht is ‘Oponthoud’:

Met onweer heeft dit niets te maken – je verwacht de klap,
meet angsten af aan de manier waarop je in de wirwar
van adviezen onder de bomen bent beland.

Dan is er nog het rommelige telraam van je hoofd,
wat als je de uitkomst niet eens haalt, de kans
op inslag je verdooft, je huiverend blijft staan
onder dat krakkemikkig bladerdak en alles
in een fractie toe kan slaan?

Daar gaat het lichaam, op de vlucht. De hartslag
telt straks pas voor pas de afstand
tot zijn oorzaak terug

Zet een bundel vol met gedichten als het bovenstaande en hij wordt al gauw tweedimensionaal; het thema ligt er dan te dik op. Dit is gelukkig niet het geval in Namens de ander. Perquins bundel is gedifferentieerd en niet in alle gedichten is het thema (evident) aanwezig. In ‘Schilder/ geschilderde’ zou je zelfs buiten het thema om kunnen denken. Hierin lijkt een schilder te zien die zich met zijn zelfportret uiteenzet.

Alles zo toonbaar geleken, zo weer te geven in
het lege dat erachter lag te wachten en nu dit:

recht in je stoel in je jurk raak je me vreemd,
straks zul je ineens spottend zeggen: laat dat,

zo heb ik geen deel aan je blik, de gedachte aan
mijn handen vlakt mijn handen alvast uit, kom

laten we heel langzaam opstaan en dan eens zien
wat er blijft. Onder mijn voeten loopt evenzogoed

een loodrechte lijn door de tijd, je pas tot stand
gebrachte mond buigt alweer om naar een lach en ik

vervaag je als altijd onmachtig, half plagend, steeds
bloos je als een baken door mijn streken heen.

Betekenisvelden
In klankrijke, prozaïsche volzinnen, slechts onderbroken door enjambementen, beweegt Perquin door haar verzen. De poëtische kracht van haar gedichten schuilt niet alleen in de beeldende, maar ook in de adaptieve kracht van haar taalgebruik: de verschillende betekenisvelden van haar gedichten gaan neigen vaak in elkaar op te gaan.

Zie bijvoorbeeld het hierboven geciteerde ‘Schilder / geschilderde’: ‘Onder mijn voeten loopt evenzogoed // een loodrechte lijn door de tijd, je pas tot stand / gebrachte mond (…)’. In deze drie regels komt het voortschrijden van de tijd, lopen of stilstand (‘voeten’ en ‘je pas tot stand’) en het schilderen (‘je pas tot stand / gebrachte mond’) aan de orde. Die betekenisvelden zijn onafhankelijk van elkaar te lezen of op elkaar te betrekken, bijvoorbeeld onder de noemer van de voortgaande tijd. Het lezen van haar gedichten wordt zo een intrigerende activiteit.

Dat uitgeverij Van Oorschot jonge aanwas van dit kaliber heeft aangetrokken voor haar kwalitatief hoogstaande, maar vergrijzende fonds, moet voor diegenen die de uitgeverij zijn toegenegen een geruststelling zijn. Namens de ander is een belofte waargemaakt.