Boeken / Fictie

De obsceniteit van een oorlog

recensie: Erwin Mortier - Godenslaap

Vanwege de Grote Oorlog verblijft de jonge Belgische Hélène Dupont drie jaar lang in het vakantiehuis van haar familie aan de Noord-Franse kust. Van daaruit observeert ze de verschrikkingen van de loopgravenoorlog in Noord-Frankrijk. Aan het eind van haar leven vertelt ze haar verhaal. De vijfde roman van Erwin Mortier, Godenslaap, is een schitterend en tegelijkertijd ongrijpbaar boek.

Die ongrijpbaarheid wordt deels veroorzaakt doordat er geen duidelijke aanleiding lijkt te zijn voor Hélène om nu haar verhaal te vertellen. Er wordt geen lang bewaard geheim onthuld, geen misverstand rechtgezet, geen wraak genomen. En degene tot wie ze zich richt, haar Marokkaanse verzorgster, is schijnbaar een buitenstaander – al blijkt dat ze op het eind van het boek toch ook haar eigen verhaal te hebben over dezelfde oorlog.

Idyllisch

Van kinds af aan schrijft Hélène. Niet om te publiceren – dat vindt ze onfatsoenlijk – maar voor zichzelf. Ze is haar leven lang een observator. En om dat observeren lijkt het in dit boek te gaan, waarbij overigens niet de volledigheid van, of een juiste chronologie in het beschrevene belangrijk is. Vooral het eerste deel van het boek, waar het de herinneringen van voor de oorlog betreft, is dan ook tamelijk fragmentarisch. Het beeld dat zich niettemin aftekent, is dat van een idyllische jeugd in de hogere middenklasse en een zich al vroeg ontwikkelende wrijving tussen Hélène en haar moeder.

Pas over de periode in de oorlog waarin de chaos toeneemt, worden haar vertellingen coherenter en vollediger. Maar ze blijft nog steeds toeschouwer. De verschrikkingen van de oorlog, de loopgraven, het vernielde stadje Ieper zijn weliswaar niet ver weg, maar Hélène loopt zelf geen gevaar. In haar relaas blijft dan ook voortdurend een zekere afstandelijkheid bewaard. Dat wordt versterkt door de grote afstand in tijd die er bestaat tussen toen en nu en doordat ze met haar Marokkaanse verpleegster geen intieme band heeft. Ze blijft, bijvoorbeeld, consequent spreken van ‘mijn moeder’ en ‘mijn broer’.

Obsceen

~

In de beschrijvingen van de oorlog dringt zich vooral de term ‘obsceen’ op. Niet dat de gruwelijkheden zelf obsceen zijn, het betreft de achteloosheid waarmee ze gepleegd worden, de ogenschijnlijke banaliteit ervan. Hélène merkt de lijken die in de modder liggen op een verlaten slagveld niet op, totdat ze de foto’s ziet die haar verloofde er gemaakt heeft tijdens hun aanwezigheid.

Mortier heeft Godenslaap geschreven in een soort tastend proza. Hij probeert datgene te beschrijven wat zich niet gemakkelijk bestuderen laat. Dat wat in je ooghoek afspeelt, maar verdwijnt als je erop focust. Maar daarin is hij wel heel precies en hanteert hij een schitterende en bij vlagen poëtische taal:

Alleen dieren konden de middag recht in de ogen zien, blind voor zijn smeltgloed, doof voor het doodstille tumult der dingen dat het midden van het etmaal ontketende en dat in mijn oren luider klonk dan het kanongebulder aan de horizon, dat we steeds vaker pas hoorden wanneer het luwde. De middag legde van de wereld de naaktheid bloot, hij liet zijn gat zien, de obscene – het woord blijft me bespoken – grimlach van zijn botte onverschilligheid. Hij tikte in de voegen van de stenen, ritselde op hagedissenpoten over de ranken van klimop tegen de zijgevel van het huis achter mijn rug.

Lees dit boek daarom langzaam of lees het tweemaal.