Een fatalist met twijfels
“Wie de roman geen warm hart toedraagt, ziet met plezier dat filosofen gaan schrijven. Waar zij de literatuur binnendringen, zaaien ze verwarring en bespoedigen haar ondergang.” In deze van Emil Cioran geleende regels gaat een diepe waarheid schuil.
Filosofie en literatuur zijn van elkaar afhankelijk, maar sluiten elkaar tegelijkertijd uit. Terwijl de filosofie abstracte ideeën over de werkelijkheid ontwerpt, roept de literatuur een eigen wereld in leven die bevolkt wordt door concrete personages. Het afgeronde resultaat waarnaar de filosoof streeft moet niet gezocht worden in de gistende oersoep waaruit de literator zijn werelden diept. Zodra de literatuur resultaat oplevert en eenduidig wordt, staat ze aan de rand van haar eigen graf. Van alle filosofen die zich aan de literatuur gewaagd hebben, is er dan ook slechts een enkeling in geslaagd een interessante roman te schrijven. Denis Diderot (1713-1784) behoort met zijn kostelijke Jaques de fatalist en zijn meester, recentelijk opnieuw vertaald door Martin de Haan, onmiskenbaar tot deze zeldzame uitzonderingen.
Encyclopédie
Denis Diderot was een goedgemutst vrijdenker met een scherpe pen en een flinke dosis humor. Net als veel van zijn tijdgenoten was hij een fanatiek aanhanger van de Verlichting, hij moest voor zijn overtuigingen zelfs een tijdje in de gevangenis verblijven. Vooral bekend werd hij als de drijvende kracht achter het omvangrijke project van de Encyclopédie (1747-1773), waarvan er uiteindelijk zeventien delen zouden verschijnen. In tegenstelling tot de zweem van saaiheid en rationaliteit die vaak rondom de Verlichting en de Encyclopédie hangt, zijn de meeste bijdragen van Diderot aangenaam om te lezen. Van zijn hand verschenen nog talloze andere boeken en verhandelingen, die van de strenge censuur vaak veel te verduren hadden. Dit zorgde ervoor dat een groot deel van zijn werk pas na zijn dood werd gepubliceerd. Jacques de fatalist verscheen zelfs eerder in het Duits (Jacob und sein Herr, 1792) dan in het Frans.
Fatalisme
Jacques is, zoals zijn naam al doet vermoeden, een fatalist. Bij alles wat hem overkomt geeft hij als verklaring dat “daarboven geschreven staat…” Zo is hij ervan overtuigd dat daarboven geschreven staat dat hij het liefdesverhaal waar hij aan het begin van de roman mee is begonnen, nooit zal voltooien. En inderdaad: aan het eind weten we nog maar half hoe het precies zit. Talloze onderbrekingen zorgen ervoor dat Jacques zijn liefdesverhaal telkens niet kan voltooien. Tegelijkertijd is het gedrag van Jacques, zijn verwachtingen, emoties en beslommeringen, een constante weerlegging van deze fatalistische overtuiging. In tegenstelling tot Jacques gelooft zijn meester heilig in de vrije wil, maar ook deze opvatting wordt talloze malen door de gebeurtenissen weerlegd, waar Jacques zijn meester vervolgens fijntjes op wijst.Satire
Op basis van deze beide tegenstrijdige levenshoudingen wordt nogal eens gesuggereerd dat Jacques de fatalist vooral over het filosofische debat over vrijheid en determinatie zou gaan. Dit is echter net zulke flauwekul als beweren dat Voltaire in zijn Candide de filosofie van Leibniz behandelt. Beide romans geven weliswaar een ironisch commentaar op de filosofische scherpslijperij uit hun tijd, maar verwoorden daarbij geen enkel filosofisch idee dat iets aan de door hen bespotte kwesties pretendeert toe te voegen. Ze laten veeleer zien hoe absurd bepaalde filosofische ideeën zijn als ze tot op de letter serieus worden genomen. Jacques de fatalist is een satire, waarin niets zonder meer serieus genomen kan worden.
Experiment
Jaques de fatalist is geschreven in een tijd dat de roman in opkomst was. Schrijvers als Cervantes en Rabelais hadden deze nieuwe vorm van literatuur met hun doldwaze geschriften in leven geroepen, waarmee ze braken met de traditie. In de roman ging het niet langer om onsterfelijke helden, maar stonden doodgewone stervelingen met al hun fouten en gebreken centraal. Bovendien was de roman niet gebonden aan vaststaande regels, zoals bij andere genres: alles was opeens mogelijk. Er verschenen dan ook talloze boeken waarin er driftig geëxperimenteerd werd met dit nieuwe genre. Uit een van die experimenten ontstond Jaques de fatalist. Dit boek heeft nooit veel aandacht gekregen doordat het vaak slechts werd beschouwd als een weinig interessante imitatie van de door Laurence Sterne geschreven roman Tristam Shandy.
Aristoteles
Toch verschillen beide roman behoorlijk van elkaar. Als experiment is Tristam Shandy ongetwijfeld origineler dan Jacques de fatalist, daar staat echter tegenover dat deze laatste een stuk leesbaarder is. Terwijl Sterne zich verliest in allerlei uitweidingen over uiteenlopende onderwerpen (zoals de neus of het stokpaardje), is Diderot een rasechte verhalenverteller. Door de aanstekelijk vertelde verhalen is Jacques de fatalist een van de weinige romanexperimenten die je ademloos uitleest. Het boek is meer dan alleen een experiment en weet de lezer er inderdaad van te overtuigen dat de voornamelijk aan Aristoteles ontleende regels betreffende het plot en de intrige, niet noodzakelijk zijn om een boeiende roman te schrijven.
Kwinkslag
In Jacques de fatalist gaat het om de plezier van het vertellen. Je ziet het voor je hoe Diderot schaterend van het lachen de ene na de andere kwinkslag aan zijn boek toevoegt en je schatert van harte met hem mee. Het boek bestaat uit een dozijn prachtige verhalen, die afgewisseld worden met de avonturen van Jacques en zijn meester. De verteller blaast ook nog een toontje mee met zijn koddige bespiegelingen over de achternaam van Sul, een wagenmaker; of zijn strenge vermaningen aan het adres van de lezer betreffende de mogelijke bezwaren die hij wellicht heeft tegen het woord neuken. De lezer wordt eindeloos aan het lijntje gehouden, wordt telkens weer bedrogen, en wordt voortdurend te kakken gezet. Hij vindt het allemaal prima, want het dient uiteindelijk tot zijn eigen vermaak.