Boeken / Non-fictie

Het wenselijke lijden

recensie: Arnon Grunberg - De techniek van het lijden

Elke zichzelf respecterende universiteit houdt er tegenwoordig een gastschrijver op na. Deze schrijver, dichter of denker geeft aan een selecte groep studenten voor een korte tijd college over een specifiek onderwerp. Zoals meestal het geval is met colleges of wetenschappelijk onderzoek, blijft de informatie eerst even binnen de muren van de universiteit om pas later in uitgewerkte vorm gepresenteerd te worden.

Bij Arnon Grunberg ging dit anders. In het voorjaar van 2005 was hij gastschrijver aan de Technische Universiteit in Delft. Een weergave van zijn gastschrijverschap is na een paar maanden al terug te vinden in De techniek van het lijden. Het boekje bestaat uit twee lezingen van Grunberg, een verslag van een tripje naar Neurenberg en een korte weergave van de resultaten van het onderzoek van de studenten.

Oud thema

~

Zoals elke docent zet ook Grunberg zijn college geheel naar zijn hand. Toen hij zijn gastschrijverschap mocht invullen, koos hij een van zijn favoriete onderwerpen, dat hij al uitgebreid had uitgewerkt in onder meer zijn roman De joodse messias (2004): het Lijden. Grunberg beschouwt het lijden als een essentieel onderdeel van het menselijk leven. Het onderwerp is wel enigszins voor de hand liggend, want in meerdere boeken weidde hij er al over uit. In het bundeltje De Machiavellist bijvoorbeeld: ‘Ik zal wachten op het echte Lijden / Ik zal met hem kennis maken / Hem beleefd begroeten / En in mijn huis laten.’

Het Lijden

Grunbergs uitgangspunt was om een soort encyclopedie van het lijden samen te stellen: Het handboek van het lijden. Hierin wilde hij een handleiding bieden voor hoe men het best kan lijden zonder er aan tenonder te gaan. Die ambitie heeft hij echter moeten laten varen. De studenten van de TU hebben zich meer in hun eigen straatje bewogen. Hun onderzoek naar het lijden van de mens resulteerde in de productie van twee verschillende soorten machines. De ene groep ontwierp machines die doen lijden, terwijl een andere groep machines maakte die zelf lijden. Zo ontwierpen studenten een Café Maria, een espressopotje in de vorm van een Mariabeeld dat koffie huilt als er een bakje troost wordt gezet, of een video van vrolijke beelden met daaronder schokkende teksten. In die machines komen techniek en fictie dicht bij elkaar; het zijn bovendien aansprekende ideeën.

In de twee opgenomen lezingen probeert Grunberg op een voor hem bekende manier zijn gedachten uiteen te zetten. Hij verandert soms snel van onderwerp en bedient zich daarbij van de nodige retoriek. In een lezing werkt dat misschien, maar op papier dient het niet de structuur van de tekst en het punt dat hij wil maken, namelijk dat lijden goed en zelfs wenselijk is. De prikkelende opmerkingen die de lezingen aantrekkelijk maakten, missen daarnaast helaas hun effect op papier.

Kliederboel

~

Het past bij Grunberg om op een abstracte manier dit lijden te analyseren, maar zijn onderzoek vindt slechts weinig aansluiting bij het technische onderzoek van de TU-studenten. De bijgeleverde dvd lijkt ook al niet zoveel op te leveren. Behalve foto’s van de Vermeer-lezing en foto’s met suffe onderschriften van het tripje naar Neurenberg, biedt de dvd een aantal filmpjes waarin de werking getoond wordt van de ontworpen machines. De kwaliteit van de opnamen is slecht en de filmpjes voegen nauwelijks iets toe aan een beter inzicht in de werking van de machines.

De studenten hebben zich laten inspireren door een thema dat Grunberg zelf vooral literair heeft benaderd. Zijn eigen invalshoek is in feite interessanter dan de machines van een aantal techniekstudenten, die deelgenomen lijken te hebben omdat ze Grunberg al bewonderden. Nog interessanter dan het onderzoek naar het lijden was misschien wel de omgang met de gastschrijver, de gesprekken over lijden – die jammer genoeg ontbreken in het boekje en op de dvd – en vooral deze conclusie, geschreven door een van de studenten in zijn reisverslag: ‘Arnon Grunberg is kleiner dan in zijn boeken, uitstekend gekleed, buitengewoon voorkomend, en hij maakt er zelden een kliederboel van.’