Populisme in de polder
Toen CDA–voorzitter Peter van Heeswijk onlangs weigerde zich ondubbelzinnig uit te spreken tegen de mogelijkheid van coalitievorming met Wilders’ PVV was voor socioloog en partij–ideoloog Anton Zijderveld de maat vol; hij zegde zijn lidmaatschap op. Niet veel later verscheen van zijn hand een essay onder de titel Populisme als politiek drijfzand, waarin hij de hedendaagse vaderlandse politiek analyseert.
Wie op zoek is naar een gedegen analyse van populisme als algemeen politiek fenomeen, is bij Zijderveld aan het verkeerde adres: Populisme als politiek drijfzand gaat in de eerste plaats over Nederland. Na een korte uiteenzetting over Fortuyn richt Zijderveld zijn pijlen op de huidige generatie populisten in het parlement en diegenen die met hen menen dat de– gepercipieerde –’wil van het volk’ wet is.
Een vermeende kloof
Sinds Fortuyn is de Nederlandse politieke elite en masse van mening dat de grootste bedreiging van ons democratisch bestel gevormd wordt door de afstand tussen ‘de politiek’ en ‘de burger’. Zijderveld gruwelt van deze gedachte en zoekt rechtstreeks de confrontatie met diegenen die de stem van het volk als de stem Gods beschouwen. Met een beroep op Thorbecke betoogt hij dat het werkelijke probleem ligt in de te kleine afstand tussen ‘de politiek’ en ‘het volk’. De huidige mediacratie van peilingen en voortdurende verantwoording via tv–interviews leidt tot een situatie waarin de politici niet langer onafhankelijk zijn. Volgens Zijderveld ligt de kracht van onze democratie in haar representatieve karakter. Het systeem is ingesteld om een veelheid aan stemmen te kanaliseren en om, in een door pluralisme gekenmerkte samenleving, toch tot eenduidig overheidsbeleid te komen. Populistische partijen, of bewegingen, met hun principe van een sterke leider die de stem van het volk vertegenwoordigt, passen niet binnen dit ‘poldersysteem’.
Zijderveld etaleert een brede kennis van zaken, helaas leidt dit tot een enigszins springerig betoog, waarin binnen een enkele pagina geschakeld wordt tussen bijvoorbeeld het fenomeen Fortuyn, veranderd taalgebruik en het nut van eventuele staatsrechtelijke hervormingen. Aangezien het hier een essay– geen wetenschappelijk werk –betreft, is dat op zich natuurlijk geen probleem. Het doet Zijdervelds betoog helaas wel aan helderheid inboeten. Populisme als politiek drijfzand bevat daarentegen genoeg interessante gedachten om de schrijver dit minpunt te vergeven. Kwalijker is echter het feit dat Zijderveld voorbij gaat aan een aantal belangrijke zaken en soms te simpele conclusies trekt. De rechtszaak die het OM tegen Wilders heeft aangespannen, wordt met een enkel zinnetje afgedaan als vanzelfsprekend, terwijl de gevolgen van zowel vrijspraak als veroordeling in potentie enorm zijn. De huidige economische crisis doet Zijderveld vermoeden dat de Nederlandse populisten binnenkort waarschijnlijk aan het kortste eind zullen trekken: wanneer de gevolgen voelbaar worden, zullen kiezers massaal terugkeren naar ‘echte partijen’. Waarom dit vooralsnog niet het geval lijkt, laat hij onbesproken.
Nostalgie
In Populisme als politiek drijfzand verwoordt Zijderveld op heldere wijze het standpunt van dat deel van het establishment dat weigert te capituleren voor het populistische discours. Hij is bereid het debat aan te gaan en te vechten voor bestaande politieke instituties, zoals het af en toe ouderwets aandoende representatieve stelsel. Helaas biedt Zijderveld geen echte antwoorden, zijn voorkeur voor klassieke politici als Piet Hein Donner en Ernst Hirsch Ballin doet vermoeden dat zijn afkeer van populisme deels op nostalgie gestoeld is.