In een inleidend werk uit 1952 noteert Gregor Malantschuk dat ‘De toekomst zal bewijzen of de belangstelling voor Søren Kierkegaard en zijn geschriften meer is dan een modeverschijnsel’ (p.11). Kierkegaard zelf heeft altijd volgehouden dat niet alleen zijn filosofie, maar juist ook zijn leven, ‘dat intrigerende geheim van de hele machinerie’, keer op keer bestudeerd zou worden en dat hij pas na zijn dood werkelijk goed begrepen kon worden. Inmiddels is duidelijk dat de internationale Kierkegaard-studie een van de meest veelomvattende hedendaagse filosofieprojecten vormt. Sinds het eerste nog uit het Duits vertaalde boek van Kierkegaard in 1886 verscheen, zijn willekeurig talloze artikelen en vertalingen verschenen, totdat Uitgeverij Damon vanaf 2006 begon met het systematisch uitgeven van Kierkegaards werk. Het einde daarvan is nog lang niet in zicht, waarbij een enkeling zelfs de hoop koestert dat Kierkegaards dagboeken ooit nog volledig in vertaling verschijnen. Dat nu bij Uitgeverij Ten Have de vertaling van Garffs geprezen Kierkegaard biografie verschenen is, bevestigt dat Kierkegaard ook in Nederland al lang geen modeverschijnsel meer is. Deze biografie maakt Kierkegaards leven en denken voor een nog breder publiek toegankelijk, zonder concessies te doen aan de complexiteit van diens karakter, denken en levenswandel.
Vertalen
De Nederlandse vertaling is gebaseerd op de Deense jubileumuitgave die verscheen in 2013 ter gelegenheid van Kierkegaards 200ste geboortedag. Opvallend is dat een aantal hoofdstukken ontbreekt die in de oorspronkelijke uitgave uit 2000 en de daaropvolgende Duitse (2004) en Engelse vertaling (2005) wel zijn opgenomen. Volgens de uitgever omdat het voor de Nederlandse lezer om Deense, al te Deense uiteenzettingen zou gaan. Weggelaten is onder meer een beschouwing van het ondergrondse Kopenhagen destijds evenals een vermakelijke uiteenzetting van een nooit door Kierkegaard gepubliceerd werk over literaire snoeverij bij monde van A.B.C.D.E.F. Godthaab. Toch de moeite van het lezen waard, en voor wie Kierkegaard nog beter binnen zijn Deense context verstaan wil, zeker niet overbodig. Wie het Deens niet machtig is, maar wel die achtergronden wil lezen, kan altijd nog terecht bij de Engelse vertaling van Bruce Kirmmse.
De Nederlandse vertaling is al met al een 70 pagina’s ingekort, waar de lezer voor zolang hij het niet doorheeft niets van merkt. De vertalers hebben daarbij een complex werk dat aaneenhangt van nooit eerder vertaalde brieven, dagboekpassages, rapporten, krantenknipsels en de nodige filosofische fragmenten, om weten te zetten naar een vlot lezende tekst.
Vermaard controversieel
De oorspronkelijke uitgave, die de belangrijke Deense ‘George Brandes literatuurprijs’ won, is desalniettemin sinds verschijnen onderwerp van stevig academisch debat. Hoewel internationaal vrijwel alle recensies lovend zijn, heeft met name Peter Tudvad in uiteenlopende commentaren gewezen op de vele fouten die te vinden zouden zijn in de biografie. Garff zou fouten en valse speculaties uit secundaire literaire bronnen hebben overgenomen en bovendien gedreven door sensatiezucht Kierkegaard een nauwelijks onderbouwde duw hebben gegeven richting het beeld van een dweperige dandy. Garff zou ook geregeld met een Freudiaanse bril op geneigd zijn tot absurde insinuaties, en toegegeven: ‘Met ambivalente gevoelens en misplaatste loyaliteit, die haast te vergelijken is met de paradoxale toewijding van een incestslachtoffer, laat Kierkegaard ons meestal tussen haakjes weten dat zijn vader de beste van alle vaders is’ (p. 39-40), is op zijn minst een ongelukkige woordkeuze.
In het in 2004 verschenen artikel En uvidenskabelig biografi om Kierkegaard stelt Tudvad vast dat Garff bovendien schuldig is aan plagiaat, vanwege het geregeld zonder (juiste) bronvermelding overnemen van teksten uit eerdere Kierkegaardstudies, met name Jørgen Bukdahls Søren Kierkegaard og den menige mand uit 1961. Ondanks zijn faam zou het boek zonder twijfel ‘afgewezen worden als masterscriptie’ maar desondanks ‘wordt het als de meest gezaghebbende biografie beschouwd van wellicht de grootste Deense denker allertijden’.
Naast deze scherpe kritiek wijst ook de Amerikaanse filosofe Marilyn Piety al geruime tijd op de onterechte waardering die Garff ontvangt. Haar felle aanvaringen met de vertaler van de Engelse uitgave Bruce Kirmmse zouden zelfs op vriendjespolitiek duiden en het moedwillig verbloemen van frauduleuze passages. Een nader te verschijnen studie van haar hand getiteld Fear and Dissembling: The Copenhagen Kierkegaard Controversy zou een definitief overzicht moeten geven van de lacunes in Garffs biografie, en het probleem van het onderscheiden van biografische feiten en fictie.
Het is echter de vraag of deze studie ooit het daglicht zal zien, nu deze al enige jaren is vertraagd en Garff met de jubileumeditie een aantal kritiekpunten lijkt te hebben ontmanteld. Althans, in zijn nieuwe voorwoord noteert Garff dat ‘voor zover de omstandigheden dat toelieten’ hij de aantekeningen die Tudvad heeft geplaatst bij zijn academische aanpak in de oorspronkelijke uitgave in deze editie ten goede heeft laten komen. Dat is een vriendelijke manier van zeggen dat hij zich de kritiek enigszins heeft aangetrokken. De psychoanalytische kijk en het beeld van de jonge Kierkegaard als ijdele dandy zijn echter niet verdwenen. Overigens ironisch genoeg liet Kierkegaard zich in tegenstelling tot veel van zijn tijdgenoten nooit fotograferen, waardoor we zo weinig idee hebben van hoe ‘deze scheve kabouter met zijn te hoge schouders en dunne benen’ (p. 296) er werkelijk uitzag. De bekende romantische beeltenis van de jonge Kierkegaard getekend door zijn neef Niels Christian Kierkegaard siert ook de Nederlandse cover.
Hij werd geboren, werkte en stierf
Het leven van Kierkegaard laat zich in enkele regels vertellen, noteert Frits Florin in een bloemlezing (2003). Het zou ook weinig spectaculair zijn. Dat zijn twee vergissingen: wie Kierkegaards levensverhaal bestudeert, komt onvermijdelijk tot de conclusie dat Kierkegaard meer overhoop heeft gehaald in 43 levensjaren dan menigeen voor zich zou wensen. Ook het eenvoudige leven kan spectaculair zijn. Kierkegaards ambivalente jeugd, dramatische liefdesverhouding met Regine Olsen, voortdurende opstand tegen de massa en de verwoestende aanvallen op de Deense Staatskerk: dat is opzienbarend. Daarbij, iemands leven in enkele regels uit de doeken doen is juist bij Kierkegaard de valkuil die men moet vermijden, omdat geen levenswandel zo verbonden is met de filosofische ontwikkeling als bij Kierkegaard.
Garff verweeft wat dat betreft nadrukkelijk leven en denken met elkaar, en erkent in zijn inleiding dat hij kritischer, historischer en minder eerbiedig te werk is gegaan dan voorgangers. Niet alleen de grote gebeurtenissen, maar ook de kleine voorvallen en bijkomstigheden moeten verteld worden. De biografie is een zoektocht geweest naar ‘de scheuren in het graniet van zijn genie, naar de gekte die vlak onder de oppervlakte school, naar zijn intensiteit en de prijs die hij (…) heeft moeten betalen voor zijn maniakale geschrijf, en naar de onpeilbare ondoorgrondelijkheid van deze man, met wie je nooit helemaal klaar bent’ (p. 17). Met dit boek heeft Garff beoogt ‘zo uitgebreid mogelijk een complexe Kierkegaard te beschrijven’ (idem).
Garff heeft ervoor gekozen het verhaal van geboorte tot na de dood onder te verdelen in vijf kenmerkende perioden waarbij de belangrijkste bronnen Kierkegaards correspondentie en dagboekfragmenten zijn. Opmerkelijk is dat Kierkegaards roemruchte notitie IV A 85 ontbreekt in een herschreven hoofdstuk ‘Oefening achter de coulissen’ waarin hij schreef: ‘Na mijn dood, en dat is mij een troost, zal niemand in mijn papieren één verklaring vinden over datgene wat eigenlijk mijn leven vervuld heeft; niemand zal in mijn innerlijk de sleutel vinden die alles verklaart (….)’. Wellicht heeft Garff gemeend dat hoe hij dit ook uitlegt of nuanceert het een te grote schaduw werpt op de biografische poging.
Een ander belangrijke bron die Garff benut is Kierkegaards Gezichtspunt voor mijn schrijverswerkzaamheid (vert. 2015) waarin Kierkegaard een verantwoording geeft over de totstandkoming en duiding van zijn (pseudonieme) geschriften. Hier toont zich de moeilijkheid van ‘objectieve levensbeschrijving’. Garff geeft niet louter een presentatie van levensfeiten, maar kiest bewust voor een interpretatie waarin hij in dit geval veronderstelt dat Kierkegaards autobiografische verantwoording een product is van de fantasie met hier en daar een passage die ‘het midden houdt tussen een vervalsing en een parodie’ van de realiteit (p. 542). C. Stephen Evans (2009) betwist dit punt echter stellig en wijst op de gevolgen voor de Kierkegaard-studie wanneer men uitgaat van zulke ‘postmoderne verwijten’. Volgens Evans moeten we Kierkegaard meer geloofwaardigheid toekennen in zijn bekentenissen, dan Garff veronderstelt.
Veelkleurige vertelling
Garff laat er geen misverstand over bestaan dat zijn studie een poging is om de afstand tussen het vertellen van een goed verhaal en het presenteren van een ware geschiedenis zo klein mogelijk te houden. In dat opzicht leest zijn biografie als een sterk gedocumenteerde roman, en is ze veel uitgebreider en beter dan Peter Thielsts Het verhaal van Søren Kierkegaard. Roman over het leven van een filosoof (vert. 1999). Uit de lucht gegrepen beweringen dat Kierkegaard een trouw bezoeker zou zijn van het bordeel en wijnhuis (p. 144), treft men in Garff niet aan zonder het nodige voorbehoud (p. 112-118). Garff is ook toegankelijker dan de bijna 500 pagina’s tellende ‘intellectuele biografie’ Kierkegaard A Biography van Alastair Hannay (2001) die als eerste alternatief van recente Kierkegaard-biografieën moet worden genoemd. Ook Hannay is overigens breed bekritiseerd, wat eens temeer duidelijk maakt dat er niet zoiets kan bestaan als de ‘definitieve biografie’ waarmee uitgever Ten Have schermt of een ‘waarschijnlijk definitieve presentatie van feiten’ zoals de Frankfurter Algemeine Zeitung meende. Daarvoor heeft Kierkegaard teveel raadsels en geheimen achtergelaten.
Garffs biografie is een veelkleurige vertelling die op eigen wijze deze geheimen en raadsels tegemoet treedt en dat indrukwekkend doet. Zolang er geen gelijkwaardige biografische inspanningen het daglicht zien, is dit boek nu ook voor de Nederlandse Kierkegaardlezers een eerste en onmisbare toegang tot het leven en denken van de Deense spion in dienst van het Hogere.
‘Niets meer te verliezen’ Twee iconen in het naoorlogse Nederland
Voor het Joods Historisch Museum is deze tentoonstelling een passende keuze. De Nederlandse vormgever en binnenhuisarchitect Benno Premsela (1920-1997) en couturier Max Heymans (1918-1997) waren beiden joods en moesten tijdens de Tweede Wereldoorlog onderduiken. Bovendien waren ze beiden homoseksueel, dus dubbel kwetsbaar.
Bij binnenkomst is de tentoonstelling nogal overdonderend. Elk plekje is benut. Krantenknipsels, foto’s met onderschriften, plattegronden, maquettes, ontwerpen, vitrines met hoeden, modepoppen, beeld- en geluidsmateriaal, wisselen elkaar af.
Benno Premsela, 1984, foto Joods Historisch Museum
Joods
Benno Premsela groeide op in Amsterdam in een ruimdenkend joods gezin. Zijn vader was één van de eerste seksuologen in Nederland en alles was bespreekbaar. Joods-zijn was een gewoon gegeven. Religie speelde geen enkele rol in het gezin en ze waren geen lid van een Joodse gemeente. Het gezin was bemiddeld en muziek, kunst en cultuur maakten onderdeel uit van het dagelijks leven. Op zeventienjarige leeftijd ging Premsela naar de ‘Nieuwe Kunstschool’, waar hij binnenhuisarchitectuur ging studeren. In 1941 moest hij zijn opleiding onderbreken om onder te duiken. Hij en zijn broer Robert waren de enigen die de oorlog overleefden. Zijn ouders en zus werden omgebracht in Auschwitz.
Bij Max Heymans lag dat anders. Hij was enig kind en zijn ouders hadden een orthodox joods huwelijk. Op dertienjarige leeftijd vierde Heymans zijn bar mitswa. Homoseksualiteit was in dit gezin onbespreekbaar. Zijn ouders hadden een groothandel in stoffen van wol en zijde. Van jongst af aan was Heymans gek op mooie kleding en verkleedpartijen. Deze vrouwelijke kant werd door zijn moeder geaccepteerd, maar zijn vader verzette zich tegen de interesse in mode van zijn zoon. In 1933 overleed zijn vader en verhuisde hij met zijn moeder van Arnhem naar Amsterdam. Ook Heymans moest tijdens de oorlog onderduiken. Zijn moeder werd weggevoerd naar Bergen-Belsen, waar zij vlak voor de bevrijding overleed.
Benno Premsela, Lotek-lamp, 1981, foto Joods Historisch Museum
Werk
Geen van beiden waren ‘joodse ontwerpers’, in de zin dat die identiteit een rol speelde in hun werk. Ze voelden zich vrij en wilden na de oorlog zin geven aan hun leven. Ze pasten goed in de traditie van optimisme en de drang tot wederopbouw van het naoorlogse Nederland. Na de oorlog hadden beide de mentaliteit van ‘niets meer te verliezen’. Ze werkten hard. Heymans ontwikkelde zich van hoedenmaker tot couturier met een eigen atelier. Premsela begon als ontwerper van leren tassen, werkte jarenlang als chef etaleur bij het warenhuis de Bijenkorf, waarbij hij regelmatig met Heymans samenwerkte. Hij werkte als vormgever voor bedrijven en particulieren en werd vooral bekend door zijn katoenen lusjestapijt en de Lotek-lamp.
Max Heymans in travestie, 1962, foto Joods Historisch Museum
Homoseksualiteit
Als homo-emancipator stonden beide ontwerpers begin jaren zestig vrijwel tegelijk in de voorhoede. Heymans sprak in zijn taboedoorbrekende autobiografie KNAL (1966) openhartig over zijn travestie en homoseksualiteit. Premsela was een van de eerste Nederlanders die in 1964 op televisie voor zijn homoseksualiteit uitkwam. Van 1962 tot 1971 was hij voorzitter van het COC.
Het lijkt de bedoeling van de tentoonstelling dat je een route volgt, aangegeven met cijfers op de grond. Het lezen van de kleine onderschriften bij de foto’s kost nogal wat moeite en het bekijken van de beelden en beluisteren van de tapes kost ook nogal wat tijd. Als iedere bezoekers gebruik wil van de uitgestippelde route en alle informatie tot zich wil nemen dan zal er snel een ‘file’ ontstaan. Er is hier ontzettend veel materiaal verzameld en tentoon gesteld. Op zich heel bewonderenswaardig en interessant. Maar jammer genoeg is er niet genoeg nagedacht over het aantal bezoekers.
Benno Premsela – Max Heymans, Mannen met lef en stijl
Gezien in: Joods Historisch Museum, AmsterdamNog te zien tot: zondag 26 juni 2016
Misschien ook iets voor u
Don Giovanni als introvert slachtoffer
Don Giovanni is een schurk, bedrieger en leugenaar – maar een slachtoffer? Claus Guth, regisseur van Mozarts bekendste opera, die nog tot 29 mei in De Nationale Opera in Amsterdam te zien is, kiest ervoor de held al in de eerste scène met een dodelijk buikschot te raken.
Geen paniek, Don Giovanni’s wondbloed stroomt langzaam en laat sporen als stigma’s op de handen en gewaden van zijn minnaressen achter, die hem op hun beurt in leven houden. Guths vindingrijke zet laat de psychologische gelaagdheid van de cultfiguur in een nieuw jasje zien en trekt het oeroude verhaal dichter naar het heden.
Bomen
Knap, hoe Guths visie zich in het nachtelijke bosdecor weerspiegelt. Christiaan Schmidt creëert met een draaiend plateau een sombere entourage waarop tussen de hoge bomen soms een bushalte en soms een auto verschijnt. Leporello, door de zeer getalenteerde bariton Adrian Sâmpetrean meesterlijk vertolkt, kent het bos als zijn een eigen huis. Hij weet zelfs zijn meester na een flink heroïneshot – de lastige buikwond hindert de held geenszins zich vanaf de eerste tot de laatste muziekmaat te misdragen – uit de penarie te helpen en de juiste weg tussen de bomen te wijzen. Toch krijgt Don Giovanni’s losbandigheid in de context van zijn onontkoombare dood iets aangrijpends. Véronique Gens als hopeloos verliefde en verwijtende Donna Elvira ontmaskert keer op keer Giovanni’s amoureuse geheimpjes, en in afwisseling met de junk Leporello, die ook ineens vanachter een donkere boom tevoorschijn springt, zorgt ze voor een giocoso gevoel tijdens het drama.
Charme
“Alles draait om charme”, bekent Christopher Maltman, bariton, alias Don Giovanni na afloop. “Niet zijn erotische kunsten maar zijn aanvalligheid maakt hem tot een menselijke figuur – zelfs als schurk blijft hij sympathiek waardoor een eenzijdig keuze tussen vlees en geest onmogelijk blijft.” De Britse bariton vertolkt de verleider sereen en met veel trots maar tegelijkertijd introvert, wat hem een vernieuwende draai geeft. Mark Albrecht, de chef-dirigent van DNO, heeft meer moeite zijn Nederlands Filharmonisch Orkest in een genuanceerde balans te houden maar desalniettemin klinkt het orkest sanguinisch en voortvarend. “Mozarts muziek wordt in deze opera geleid door de hartslag van de personages”, vertelt Marc Albrecht doeltreffend en dat is ook wat de voorstelling levendig houdt. Ondanks alle originele invalshoeken en inventieve bedenksels wordt de voorstelling tussen de bomen in stukjes gehakt en wil het niet echt boeien. Zelfs Il Commendatore, voor het eerst in DNO door bas-bariton Mika Kares gezongen, blijft een vaag figuur die de draagkracht van zijn rol verliest vanwege de steeds meer etterende buikwond – is hij echt nodig om de verwonde Don Giovanni in deze enscenering te doden?
Bezoek
Toch is een avondje Don Giovanni in DNO de moeite waard, alleen al vanwege de ijzersterke cast, Guths vernieuwende blik op een liefdesicoon en last but not least vanwege de eindloos opwindende/meeslepende muziek en een sterk libretto. Het vierhonderd jaar oude verhaal van Tirso de Molina alias Gabriel Téllez over de verleider van Sevilla en de stenen gast inspireert al eeuwen schrijvers, beeldhouwers en componisten en tegenwoordig zelfs wetenschappers en psychologen. De laatsten beweren dat voor de liefde dezelfde vijf fases als voor het sterven gelden: verbijstering, emoties, handeling, verbeelding en aanvaarding – natuurlijk elk in het adequate kader en perspectief van hemelse vreugde of ultiem verdriet. Ken je klassieken!
Misschien ook iets voor u
De vloek van de opvolger
Na het zeer goed geschreven boek De waarheid over de zaak Harry Quebert, is Het boek van de Baltimores verschenen. De tweede roman van Joël Dicker lijkt moeizamer tot stand gekomen dan zijn bestsellerdebuut.
Marcus Goldman, verteller in de eerste roman van Dicker, is ook in dit tweede exemplaar degene die verslag doet. Op de eerste pagina verzoekt hij: ‘Als u dit boek vindt, lees het dan. Alstublieft. Ik wil dat iemand het verhaal van de Goldmans-uit-Baltimore hoort.’
Nu is beginnen aan een nieuw, dik boek van Dicker bepaald geen opgave. Zijn debuut las als een trein en werd met name geroemd om het verteltalent dat van de pagina’s af spat. Ongetwijfeld zullen de fans van De waarheid over de zaak Harry Quebert dan ook geen moment hebben getwijfeld om aan de oproep van Goldman gehoor te geven.
De Goldmans-uit-Baltimore
Marcus heeft een neef, Hillel Goldman, die precies even oud is als hij. Beiden zijn enig kind, hun vaders zijn broers. De jonge Marcus kijkt met grote bewondering naar het gezin uit Baltimore. Zijn oom en tante, Saul en Anita Goldman, zijn vele malen rijker en succesvoller dan zijn eigen ouders. Daar komt bij dat Hillels beste vriend Woody zich als een soort bonuskind bij het gezin uit Baltimore voegt, wat er voor zorgt dat Marcus er nóg liever onderdeel van zou zijn. Hillel en Woody zijn hun gehele jeugd ‘de meest onafscheidelijke vrienden die er maar konden bestaan’. Samen met Marcus vormen ze de zelfbenoemde ‘Goldman-gang’.
De jongens brengen zoveel mogelijk tijd met elkaar door en groeien – met hier en daar de nodige obstakels – samen op. Hun band wordt pas voor het eerst echt getest als er een prachtig meisje in hun leven verschijnt, op wie ze alle drie op slag verliefd zijn. Ook zij voegt zich bij de vriendengroep en de wereld lijkt aan hun voeten te liggen. Ze zijn alle vier bijzonder talentvol en dat wordt talloze keren onderstreept: Hillel is buitengewoon slim, Woody is een succesvolle honkbalspeler, Alexandra is een geweldige singer-songwriter en Marcus is een goede schrijver.
Van het begin af aan is echter duidelijk dat de ‘Goldman-gang’ niet tot vier succesvolle volwassenen is uitgegroeid. Ze zijn zelfs niet meer in leven, sinds ‘het Drama’. Wat er is gebeurd en hoe het zover heeft kunnen komen: dat zijn de vragen die ook van Dickers tweede roman een absolute pageturner maken.
Superlatieven
Meer nog dan in zijn eerste roman bouwt Dicker het verhaal op met superlatieven. Keer op keer wordt benadrukt hoe rijk en succesvol de familie is, hoe talentvol de personages en hoe bijzonder hun onderlinge band. Vermoedelijk om de vrije val in het verhaal nog harder aan te laten komen. Maar bij de lezer die op zoek is naar meer dan alleen een spannend verhaal, zorgen de vele herhalingen juist voor een averechts effect. Doordat de personages keer op keer aan de hand van dezelfde kenmerken worden omschreven (zo wordt het gespierde fysiek van Woody tot vermoeiends toe ‘een uit steen gehouwen lichaam’ genoemd en ruikt het zwierige kapsel van Alexandra bijna dagelijks naar perzik), blijven ze plat en komen niet tot leven.
Dat voelt meer als een gemiste kans, dan als onvermogen van de schrijver. In zijn debuutroman waren vertelkunst en psychologische diepgang veel meer in balans. Het boek van de Baltimores mist elke vorm van subtiliteit. En dat is zonde, want het verhaal zit wederom buitengewoon knap in elkaar en had daarom meer nuance verdiend. Het lijkt soms verdacht veel op de vloek van de opvolger van een meer dan succesvol debuut. Ook lijkt het haastig geschreven, om lezers niet al te lang te laten wachten op een vervolg. Hier en daar zitten er foutjes in de tekst, zoals dubbele alinea’s en leestekens die ontbreken.
De ironie is dat Dicker dit probleem al in zijn eerste boek uitgebreid aan bod laat komen: daarin is de debuutroman van Marcus Goldberg een groot succes geworden, waarna hij ontzettend worstelt met de tweede. Het tweede boek van Dicker levert toch een ruime voldoende op. De hoop is gevestigd op een derde roman die net zoveel verteldrift bevat, maar met iets meer aandacht en subtiliteit is ingevuld.
Het boek van de Baltimores
Schrijver: Joel DickerUitgever: De Bezige Bij
Prijs: €19,90
Bladzijden: 446
ISBN: 9789023496113
Misschien ook iets voor u
Hier komt het geheim
Joakim Garffs 800 pagina’s tellende biografie over de Deense filosoof Søren Kierkegaard (1813-1855) is 16 jaar na verschijning vertaald in het Nederlands door Edith Koenders en Jan Millekamp. De vermaarde, maar niet onomstreden biografie voegt een belangrijk hoofdstuk toe aan de groeiende Nederlandse Kierkegaard-bibliotheek.
In een inleidend werk uit 1952 noteert Gregor Malantschuk dat ‘De toekomst zal bewijzen of de belangstelling voor Søren Kierkegaard en zijn geschriften meer is dan een modeverschijnsel’ (p.11). Kierkegaard zelf heeft altijd volgehouden dat niet alleen zijn filosofie, maar juist ook zijn leven, ‘dat intrigerende geheim van de hele machinerie’, keer op keer bestudeerd zou worden en dat hij pas na zijn dood werkelijk goed begrepen kon worden. Inmiddels is duidelijk dat de internationale Kierkegaard-studie een van de meest veelomvattende hedendaagse filosofieprojecten vormt. Sinds het eerste nog uit het Duits vertaalde boek van Kierkegaard in 1886 verscheen, zijn willekeurig talloze artikelen en vertalingen verschenen, totdat Uitgeverij Damon vanaf 2006 begon met het systematisch uitgeven van Kierkegaards werk. Het einde daarvan is nog lang niet in zicht, waarbij een enkeling zelfs de hoop koestert dat Kierkegaards dagboeken ooit nog volledig in vertaling verschijnen. Dat nu bij Uitgeverij Ten Have de vertaling van Garffs geprezen Kierkegaard biografie verschenen is, bevestigt dat Kierkegaard ook in Nederland al lang geen modeverschijnsel meer is. Deze biografie maakt Kierkegaards leven en denken voor een nog breder publiek toegankelijk, zonder concessies te doen aan de complexiteit van diens karakter, denken en levenswandel.
Vertalen
De Nederlandse vertaling is gebaseerd op de Deense jubileumuitgave die verscheen in 2013 ter gelegenheid van Kierkegaards 200ste geboortedag. Opvallend is dat een aantal hoofdstukken ontbreekt die in de oorspronkelijke uitgave uit 2000 en de daaropvolgende Duitse (2004) en Engelse vertaling (2005) wel zijn opgenomen. Volgens de uitgever omdat het voor de Nederlandse lezer om Deense, al te Deense uiteenzettingen zou gaan. Weggelaten is onder meer een beschouwing van het ondergrondse Kopenhagen destijds evenals een vermakelijke uiteenzetting van een nooit door Kierkegaard gepubliceerd werk over literaire snoeverij bij monde van A.B.C.D.E.F. Godthaab. Toch de moeite van het lezen waard, en voor wie Kierkegaard nog beter binnen zijn Deense context verstaan wil, zeker niet overbodig. Wie het Deens niet machtig is, maar wel die achtergronden wil lezen, kan altijd nog terecht bij de Engelse vertaling van Bruce Kirmmse.
De Nederlandse vertaling is al met al een 70 pagina’s ingekort, waar de lezer voor zolang hij het niet doorheeft niets van merkt. De vertalers hebben daarbij een complex werk dat aaneenhangt van nooit eerder vertaalde brieven, dagboekpassages, rapporten, krantenknipsels en de nodige filosofische fragmenten, om weten te zetten naar een vlot lezende tekst.
Vermaard controversieel
De oorspronkelijke uitgave, die de belangrijke Deense ‘George Brandes literatuurprijs’ won, is desalniettemin sinds verschijnen onderwerp van stevig academisch debat. Hoewel internationaal vrijwel alle recensies lovend zijn, heeft met name Peter Tudvad in uiteenlopende commentaren gewezen op de vele fouten die te vinden zouden zijn in de biografie. Garff zou fouten en valse speculaties uit secundaire literaire bronnen hebben overgenomen en bovendien gedreven door sensatiezucht Kierkegaard een nauwelijks onderbouwde duw hebben gegeven richting het beeld van een dweperige dandy. Garff zou ook geregeld met een Freudiaanse bril op geneigd zijn tot absurde insinuaties, en toegegeven: ‘Met ambivalente gevoelens en misplaatste loyaliteit, die haast te vergelijken is met de paradoxale toewijding van een incestslachtoffer, laat Kierkegaard ons meestal tussen haakjes weten dat zijn vader de beste van alle vaders is’ (p. 39-40), is op zijn minst een ongelukkige woordkeuze.
In het in 2004 verschenen artikel En uvidenskabelig biografi om Kierkegaard stelt Tudvad vast dat Garff bovendien schuldig is aan plagiaat, vanwege het geregeld zonder (juiste) bronvermelding overnemen van teksten uit eerdere Kierkegaardstudies, met name Jørgen Bukdahls Søren Kierkegaard og den menige mand uit 1961. Ondanks zijn faam zou het boek zonder twijfel ‘afgewezen worden als masterscriptie’ maar desondanks ‘wordt het als de meest gezaghebbende biografie beschouwd van wellicht de grootste Deense denker allertijden’.
Naast deze scherpe kritiek wijst ook de Amerikaanse filosofe Marilyn Piety al geruime tijd op de onterechte waardering die Garff ontvangt. Haar felle aanvaringen met de vertaler van de Engelse uitgave Bruce Kirmmse zouden zelfs op vriendjespolitiek duiden en het moedwillig verbloemen van frauduleuze passages. Een nader te verschijnen studie van haar hand getiteld Fear and Dissembling: The Copenhagen Kierkegaard Controversy zou een definitief overzicht moeten geven van de lacunes in Garffs biografie, en het probleem van het onderscheiden van biografische feiten en fictie.
Het is echter de vraag of deze studie ooit het daglicht zal zien, nu deze al enige jaren is vertraagd en Garff met de jubileumeditie een aantal kritiekpunten lijkt te hebben ontmanteld. Althans, in zijn nieuwe voorwoord noteert Garff dat ‘voor zover de omstandigheden dat toelieten’ hij de aantekeningen die Tudvad heeft geplaatst bij zijn academische aanpak in de oorspronkelijke uitgave in deze editie ten goede heeft laten komen. Dat is een vriendelijke manier van zeggen dat hij zich de kritiek enigszins heeft aangetrokken. De psychoanalytische kijk en het beeld van de jonge Kierkegaard als ijdele dandy zijn echter niet verdwenen. Overigens ironisch genoeg liet Kierkegaard zich in tegenstelling tot veel van zijn tijdgenoten nooit fotograferen, waardoor we zo weinig idee hebben van hoe ‘deze scheve kabouter met zijn te hoge schouders en dunne benen’ (p. 296) er werkelijk uitzag. De bekende romantische beeltenis van de jonge Kierkegaard getekend door zijn neef Niels Christian Kierkegaard siert ook de Nederlandse cover.
Hij werd geboren, werkte en stierf
Het leven van Kierkegaard laat zich in enkele regels vertellen, noteert Frits Florin in een bloemlezing (2003). Het zou ook weinig spectaculair zijn. Dat zijn twee vergissingen: wie Kierkegaards levensverhaal bestudeert, komt onvermijdelijk tot de conclusie dat Kierkegaard meer overhoop heeft gehaald in 43 levensjaren dan menigeen voor zich zou wensen. Ook het eenvoudige leven kan spectaculair zijn. Kierkegaards ambivalente jeugd, dramatische liefdesverhouding met Regine Olsen, voortdurende opstand tegen de massa en de verwoestende aanvallen op de Deense Staatskerk: dat is opzienbarend. Daarbij, iemands leven in enkele regels uit de doeken doen is juist bij Kierkegaard de valkuil die men moet vermijden, omdat geen levenswandel zo verbonden is met de filosofische ontwikkeling als bij Kierkegaard.
Garff verweeft wat dat betreft nadrukkelijk leven en denken met elkaar, en erkent in zijn inleiding dat hij kritischer, historischer en minder eerbiedig te werk is gegaan dan voorgangers. Niet alleen de grote gebeurtenissen, maar ook de kleine voorvallen en bijkomstigheden moeten verteld worden. De biografie is een zoektocht geweest naar ‘de scheuren in het graniet van zijn genie, naar de gekte die vlak onder de oppervlakte school, naar zijn intensiteit en de prijs die hij (…) heeft moeten betalen voor zijn maniakale geschrijf, en naar de onpeilbare ondoorgrondelijkheid van deze man, met wie je nooit helemaal klaar bent’ (p. 17). Met dit boek heeft Garff beoogt ‘zo uitgebreid mogelijk een complexe Kierkegaard te beschrijven’ (idem).
Garff heeft ervoor gekozen het verhaal van geboorte tot na de dood onder te verdelen in vijf kenmerkende perioden waarbij de belangrijkste bronnen Kierkegaards correspondentie en dagboekfragmenten zijn. Opmerkelijk is dat Kierkegaards roemruchte notitie IV A 85 ontbreekt in een herschreven hoofdstuk ‘Oefening achter de coulissen’ waarin hij schreef: ‘Na mijn dood, en dat is mij een troost, zal niemand in mijn papieren één verklaring vinden over datgene wat eigenlijk mijn leven vervuld heeft; niemand zal in mijn innerlijk de sleutel vinden die alles verklaart (….)’. Wellicht heeft Garff gemeend dat hoe hij dit ook uitlegt of nuanceert het een te grote schaduw werpt op de biografische poging.
Een ander belangrijke bron die Garff benut is Kierkegaards Gezichtspunt voor mijn schrijverswerkzaamheid (vert. 2015) waarin Kierkegaard een verantwoording geeft over de totstandkoming en duiding van zijn (pseudonieme) geschriften. Hier toont zich de moeilijkheid van ‘objectieve levensbeschrijving’. Garff geeft niet louter een presentatie van levensfeiten, maar kiest bewust voor een interpretatie waarin hij in dit geval veronderstelt dat Kierkegaards autobiografische verantwoording een product is van de fantasie met hier en daar een passage die ‘het midden houdt tussen een vervalsing en een parodie’ van de realiteit (p. 542). C. Stephen Evans (2009) betwist dit punt echter stellig en wijst op de gevolgen voor de Kierkegaard-studie wanneer men uitgaat van zulke ‘postmoderne verwijten’. Volgens Evans moeten we Kierkegaard meer geloofwaardigheid toekennen in zijn bekentenissen, dan Garff veronderstelt.
Veelkleurige vertelling
Garff laat er geen misverstand over bestaan dat zijn studie een poging is om de afstand tussen het vertellen van een goed verhaal en het presenteren van een ware geschiedenis zo klein mogelijk te houden. In dat opzicht leest zijn biografie als een sterk gedocumenteerde roman, en is ze veel uitgebreider en beter dan Peter Thielsts Het verhaal van Søren Kierkegaard. Roman over het leven van een filosoof (vert. 1999). Uit de lucht gegrepen beweringen dat Kierkegaard een trouw bezoeker zou zijn van het bordeel en wijnhuis (p. 144), treft men in Garff niet aan zonder het nodige voorbehoud (p. 112-118). Garff is ook toegankelijker dan de bijna 500 pagina’s tellende ‘intellectuele biografie’ Kierkegaard A Biography van Alastair Hannay (2001) die als eerste alternatief van recente Kierkegaard-biografieën moet worden genoemd. Ook Hannay is overigens breed bekritiseerd, wat eens temeer duidelijk maakt dat er niet zoiets kan bestaan als de ‘definitieve biografie’ waarmee uitgever Ten Have schermt of een ‘waarschijnlijk definitieve presentatie van feiten’ zoals de Frankfurter Algemeine Zeitung meende. Daarvoor heeft Kierkegaard teveel raadsels en geheimen achtergelaten.
Garffs biografie is een veelkleurige vertelling die op eigen wijze deze geheimen en raadsels tegemoet treedt en dat indrukwekkend doet. Zolang er geen gelijkwaardige biografische inspanningen het daglicht zien, is dit boek nu ook voor de Nederlandse Kierkegaardlezers een eerste en onmisbare toegang tot het leven en denken van de Deense spion in dienst van het Hogere.
Kierkegaard. Een biografie.
Schrijver: Joakim GarffUitgever: Ten Have
Prijs: €59,99
Bladzijden: 800
ISBN: 9789025903947
Misschien ook iets voor u
Het Deense Delfzijl
De Deense drama-industrie draait op volle toeren. Jaarlijks rollen er vele nieuwe series van de lopende band. Dat al die reeksen niet altijd het niveau halen van succesreeksen als The killing en Borgen doet niet eens zoveel ter zake. Het label ‘spanning uit Scandinavië’ is al genoeg om de kassa te doen rinkelen.
Met Norskov doen de Denen een loffelijke poging om enige verdieping in het lopende bandwerk aan te brengen. Norskov draaide op het Internationaal Film Festival Rotterdam waar de reeks werd aangekondigd als een mengeling tussen The wire en Friday Night Lights, oftewel een politieke crimeserie meets sportdrama. Op zich een correcte omschrijving, de Denen vermengen ook deze twee genres, maar het niveau van deze Amerikaanse voorbeelden wordt geen moment benaderd.
Norskov speelt zich af in een vervallen havenstadje in het noorden van Denemarken. Centraal staat rechercheur Tom Noack die na jarenlange afwezigheid weer terugkeert op zijn geboortegrond. Daar mag hij een zaak rondom drugshandel aan schoolkinderen proberen op te lossen.
Jeugdliefde
In het kleine stadje komt hij uiteraard zijn verleden weer tegen. Zijn grote jeugdliefde komt te overlijden aan een overdosis. Tom ontfermt zich over haar tienerzoon Oliver, een van de grote ijshockeytalenten van de plaatselijke club. Tom was in het verleden ook een verdienstelijk ijshockeyspeler en in Norskov loopt hij twee oude teammaten tegen het lijf. De een is burgemeester geworden en getrouwd met zijn zus, de ander is nu een invloedrijke lokale aannemer.
Werk en privé lopen in Norskov steevast door elkaar heen. Het recherchewerk wordt afgewisseld met allerlei problemen in de privésfeer. Oliver dreigt te ontsporen en de zus van de agent kan geen kinderen krijgen.
Lege huls
Het probleem van Norskov is dat al die verhaallijnen niet zo willen boeien. Tom is een lege huls die nauwelijks een karakterontwikkeling doormaakt. De speurtocht naar de herkomst van de drugs verloopt uiterst traag en de politieke crisis in dit Deense equivalent van Delfzijl is maar simplistisch. Ook de finale botsing tussen de drie voormalige ijshockeyvrienden zie je halverwege de serie al aankomen.
Als crimeserie is Norskov simpelweg niet spannend, en als persoonlijk en politiek drama graaft de serie niet diep genoeg. Het biedt vlees noch vis, ondanks de aan te moedigen poging om twee genres te vermengen en nu eens iets anders te serveren dan het zoveelste politiedrama met een eenzame, onaangepaste agent in de hoofdrol.
Norskov
Regie: Louise Friedbergimdb: tt4141516
Misschien ook iets voor u
Wat er van de Maumort overblijft
De afgelopen jaren verschenen veel van Roger Martin du Gards boeken bij Meulenhoff in vertaling. Met Luitenant-kolonel de Maumort, een indrukwekkende, misschien wel té indrukwekkende roman, is dat uitgeefproces zo goed als voltooid.
Ergens halverwege het omvangrijke Luitenant-kolonel de Maumort beschrijft de luitenant-kolonel Clairette, een jeugdvriendin:
We zitten dan middenin een diepgrondige analyse van haar persoonlijkheid, haar wezen, en kort daarna lezen we dat Maumorts ‘mannelijke karakter’ ‘zonder invloed’ was, dat het langs haar heen ging ‘als wind in het riet’. Tien pagina’s later eindigt het hoofdstuk in het heden van Maumort de verteller (Clairette en hijzelf in het verleden verworden dan tot personages). Zijn familie – ouders, zus, kinderen – is dood, en dus zal er ‘niets van de Maumorts overblijven’. Geen mens, althans, maar wel een omvangrijk dagboek: namelijk het boek dat de lezer op dat moment leest, Luitenant-kolonel de Maumort.
Documentaire-roman
Dit voorbeeld is niet per se bijzonder of opvallend. Het is eerder vrij gewoontjes en daarmee typerend voor dit postume werk van de Franse Nobelprijswinnaar Roger Martin du Gard. Na zijn meesterwerk De Thibaults te hebben afgerond (dat eerder, in twee kloeke delen, bij Meulenhoff is verschenen), begon Martin du Gard aan wat zijn laatste roman zou worden. Het zou wederom een roman worden die zowel karakterschets als tijdsbeeld is, een epos dat zowel de diepste geheimen van een mens als de gebeurtenissen in de Franse maatschappij laat zien. Een literair testament, een finale blik op de wereld zoals die zou zijn.
Om dat voor elkaar te krijgen, verzon Martin du Gard een alter ego: Bertrand de Maumort, zoon in een lange lijn aristocratische soldaten. Een man die ook leest, die ook nadenkt. Een soort van vechtende intellectueel, dus. Maumort wordt eind negentiende eeuw geboren, en we volgen hem van zijn jeugd, tijdens zijn studie en diensttijd, tijdens de Eerste Wereldoorlog, zijn tijd in Marokko, tot in zijn vertelheden. De roman is geschreven als het dagboek van de inmiddels oud geworden soldaat, die eenzaam is opgesloten door de Duitsers. Het is inmiddels de Tweede Wereldoorlog.
Maumorts leven vloeit traag voorbij: als een web spint Martin du Gard het uit. Gedachten, ontmoetingen, gesprekken – tot het dagboek ophoudt en er brieven van Maumort en notities van Martin du Gard volgen. Luitenant-kolonel de Maumort is een onvoltooide roman: de auteur stierf in 1958, achttien jaar na met het project begonnen te zijn. Waarschijnlijk wist Martin du Gard dat hij zijn roman nooit zou kunnen voltooien: de documentaire (het tijdsbeeld, de zedenschets) die in deze roman besloten zit kan pas gemaakt worden als de periode waar die overgaat voltooid is. Dat was een luxe die Martin du Gard natuurlijk niet had.
Monolithisch
Uiteindelijk is het niet het onvoltooide karakter van de roman dat enigszins tegen staat. Martin du Gard wordt vaak – negatief – met Marcel Proust en diens À la recherche du temps perdu vergeleken: ze waren tijdgenoten en hun beider romans waren ware projecten, uitvoerig gedocumenteerde, caleidoscopische werken. Maar dat is niet de vergelijking die ik hier wil maken. Martin du Gard en Proust zijn andere schrijvers, zij staan voor een ander soort gevoeligheid en een andere taakopvatting van de auteur. Nee, ook binnen Martin du Gards oeuvre neemt Luitenant-kolonel de Maumort een moeilijke plek in.
Zeker in het eerste deel van de roman, het dagboek van de kolonel, zien we Martin du Gard op zijn best: een scherp oog voor details en psychologie, met een pen die op ongeëvenaarde wijze personages weet te tekenen. Martin du Gards romans zijn natuurkrachten, die onverstoord voortgaan: water stroomt langzaam naar de zee, de groei van de boom is voor het blote oog niet te zien. Maar waar dat proces in De Thibaults overdondert, laat het Luitenant-kolonel de Maumort uiteindelijk door zijn hoeven zakken: deze roman is topzwaar, bevat te veel ideeën, observaties en intenties. De Thibaults verscheen in zeven zelfstandige delen, Luitenant-kolonel de Maumort in één onaf geheel. Dat is te monolithisch.
Luitenant-kolonel de Maumort
Schrijver: Roger Martin du Gard (vert. Anneke Alderlieste)Uitgever: Meulenhoff
Prijs: €39,99
Bladzijden: 1077
ISBN: 9789029091244
Misschien ook iets voor u
Femke Halsema, kwetsbaar optimist
Boeken van politici dienen vaak een doel: met Hard Choices nam Hillary Clinton een voorschot op haar deelname aan de Amerikaanse verkiezingen dit jaar, met De mythe van het economisme lanceerde Jesse Klaver zijn politieke speerpunten. Kan Femke Halsema’s nieuwe boek Pluche dat cynisme weerstaan?
‘Als een passant in de politiek, zo heb ik me vaak gepresenteerd in interviews,’ zo opent Femke Halsema het eerste hoofdstuk van Pluche, haar ‘politieke’ memoires. Een passant die ‘behoorlijk lang’ is blijven hangen, dat erkent ze zelf ook, maar toch: een passant. Zou dat waar zijn? Je gaat er toch een beetje sceptisch in, memoires van politici. Zeker in het huidige mediatijdperk lijkt imago belangrijker dan inhoud, beeldvorming belangrijker dan boodschap. En iedereen geeft af op de politiek. In zo’n wereld is het beter zo snel zo veel mogelijk afstand te nemen van de Haagse kaasstolp, ook al heb je er twaalf jaar rondgelopen.
Scepsis, dus. Misschien omdat Halsema twaalf jaar in de Tweede Kamer zat. Of vanwege de manier waarop Halsema haar partij, GroenLinks, dichter naar de macht heeft gedirigeerd in de periode dat ze fractievoorzitter was. Dat was een weloverwogen keuze. ‘Een machtspartij met ideeën,’ dat wilde GroenLinks zijn – en niet het wetenschappelijk bureau van de Tweede Kamer, zoals de partij ook wel genoemd werd. Maar toch: het beeld van Halsema dat opstijgt uit Pluche is dat van een passant in de politiek, van een activistisch burger die zo gefascineerd is door de werking van macht dat ze telkens weer haar vingers er aan brandt.
Buitenbeentje
De politieke loopbaan Femke Halsema begint in 1993, wanneer zij in de krant een vacature ziet: de Wiardi Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau van de Partij van de Arbeid, zoekt wetenschappelijk medewerkers. De PvdA staat niet ver van de criminoloog Halsema af: haar moeder was namens die partij wethouder in Enschede. En zo belandt zij, opgeleid aan de Utrechtse universiteit waar men afkerig was van de politiek, bij een van de drie klassieke machtspartijen. Nog afgezien van allerlei partijpolitieke conflicten waar ze niks mee op heeft, blijkt al snel dat zij er vooral is om voor de bühne ‘dwarse’ meningen te verkondigen. In 1998 stapt ze over naar GroenLinks: Paul Rosenmöller, dan fractievoorzitter, bood haar een verkiesbare plaats op de kieslijst aan.
Binnen GroenLinks gedijt Halsema beter. De partij, in 1990 ontstaan uit een fusie van onder andere radicalen, pacifisten en communisten, trekt progressieve mensen aan die niet goed kunnen tegen de meer rigide organisatiestructuren die andere partijen kenmerkt. Wanneer Halsema eind 2002 het fractievoorzitterschap overneemt van Rosenmöller, weet ze in eerste instantie niet goed hoe ze de fractie moet aansturen en vindt zichzelf regelmatig tegenover een opstandige partij geplaatst. Na een paar jaar weet ze beter wanneer ze de teugels aan moet halen en wanneer ze deze kan laten vieren. Ze raakt er bedreven in, politicus zijn.
GroenLinks mag in zekere zin een partij vol vrijzinnige buitenbeentjes zijn; Halsema kan ook in dat gezelschap niet altijd haar draai vinden. Rond 2005 vindt ze het links-liberale geluid waar de meeste mensen haar mee zullen identificeren: sociaal-cultureel vooruitstrevend, economisch hervormend. De andere partijen op links, de PvdA en de SP, vindt ze te behoudend. Grote delen van haar achterban en het partijkader vinden dat Halsema met deze lijn te veel naar D66, naar rechts, opschuift. Als na de verkiezingen in 2006, waarbij GroenLinks stemmen verliest en van acht naar zeven zetels zakt, wordt een evaluatiecommissie op touw gezet. Halsema heeft hier weinig mee: zij heeft het gevoel daarmee een lame duck te worden, dat haar politieke einde als een zwaard van Damocles boven haar hoofd hangt. In Pluche schrijft ze: ‘Als zij mij vogelvrij verklaren, hoef ik me weinig gebonden te voelen, vind ik.’
Tijdgeest
Halsema gaat stug door met oppositie voeren ‘tegen de tijdgeest in’, zoals ze het al in 2003 noemde (bij een eerdere electorale tegenslag). Want haar eigenzinnige ideeën over vrijheid ontwikkelt ze niet in een vacuüm. Halsema’s tijd in de politiek staat volledig in het teken van twee schokgolven die over Nederland rollen: de moord op Pim Fortuyn in 2002 en die op Theo van Gogh tweeëneenhalf jaar later. In combinatie met de aanslagen op de Twin Towers in New York op 11 september 2001 zijn deze twee moorden een mentale waterscheiding. In een klap zijn de hoopvolle, Paarse jaren negentig voorbij. Nu regeert de metaforische angst. Concreet winnen conservatieve politici stemmen.
Tegen die angst en die behoudzucht zet Halsema een ‘politiek van hoop’ in, het best gevat in de verkiezingsslogan ‘Klaar voor de toekomst.’ Tussen 2002 en 2010 verzet zij zich tegen de gemakkelijke, populistische retoriek van de LPF, Rita Verdonk en Geert Wilders: zij dragen geen oplossingen aan, willen alleen scoren. En ze verzet zich tegen het CDA en de VVD, die bijna aan de lopende band conservatieve, repressieve maatregelen voorstellen in de hoop geen kiezers te verliezen. En zij verzet zich tegen de versufte sfeer tijdens de kabinetten-Balkenende, waarin de regering alle beleidsvoorstellen voorgekauwd heeft en oppositie nutteloos wordt. Totdat de spanning binnen een ministersploeg te groot wordt, en de regering moet aftreden.
Verfrissend
Dat optimisme maakt Halsema kwetsbaar. Het is onduidelijk hoe je stemmen wint door het tegenovergestelde te zeggen van wat grotere partijen zetten. Lange tijd blijft de zetelwinst dan ook uit. Tot 2010, wanneer GroenLinks weer naar tien zetels in de Tweede Kamer groeit. De macht lonkt: lange tijd wordt er door VVD, PvdA, D66 en GroenLinks overlegd over Paars Plus – of paarsgroen, zoals Halsema het noemt. Vooral Job Cohen en de latere informateur Ruud Lubbers komen er slecht vanaf in het hoofdstuk dat aan deze onderhandelingen gewijd wordt.
Uiteindelijk mislukt het overleg, en daarmee wordt voor Halsema ook duidelijk dat haar tijd in de Tweede Kamer er op zit. Nu, bijna zes jaar later, is Pluche verschenen, en het is een verfrissend boek. Halsema legt verantwoording af over haar woorden en daden, vertelt op heldere wijze waarom ze sommige controversiële besluiten nam, maar geeft ook haar fouten toe. Er is ruimte voor twijfel – zo vraagt ze zich af of ze haar ideeën en persoonlijkheid moet aanpassen als die (te) weinig potentiële kiezers overhalen. Ook dat is verfrissend.
Misschien was Femke Halsema inderdaad een passant in de politiek. Een actieve burger, met sterke opvattingen over de rechtsstaat en rechtvaardigheid, die via het Kamerlidmaatschap de mogelijkheid zag de wereld te verbeteren. In dat opzicht is, wat niet in Pluche beschreven is, tekenend: de periode na de politiek, waarin ze onder meer voor De Correspondent schrijft, documentaires maakt en als voorzitter van Stichting Vluchteling zichtbaar is. Blijft de macht lonken in de toekomst? Misschien. Als ze maar een kwetsbaar optimist blijft.
Pluche
Schrijver: Femke HalsemaUitgever: Ambo Anthos
Prijs: €19,99
Bladzijden: 392
ISBN: 9789026328060
Misschien ook iets voor u
Muzikale hoogstandjes
Vanavond beroert rasmuzikant Andrew Bird, op tournee ter promotie van zijn nieuwe plaat Are You Serious, een goedgevuld Paradiso. Het kan bijna niet anders dan een mooie avond worden, als je merkt hoeveel zin het publiek erin heeft.
Hij laat eventjes op zich wachten, maar zodra Andrew Bird het podium van het immer sfeervolle Paradiso oploopt, maken het luide gejuich en applaus direct het enthousiasme van het publiek duidelijk. De multi-instrumentalist en fluitvirtuoos – en dan heb ik het niet over blaasinstrumenten – heeft in zijn twintigjarige carrière immers de nodige fans opgepikt met zijn knap gecomponeerde folkpop, waarin viool een hoofdrol speelt. Dit jaar nog bracht hij het uitstekende Are You Serious uit, vol prettige, voor zijn doen deels uptempo liedjes.
Ondersteunend publiek
Hoe kwalitatief hoogwaardig enkele nummers van dat album zijn, blijkt wel wanneer ze live worden gespeeld. ‘Capsized’, dat met gejuich wordt onthaald, titelnummer ‘Are You Serious’ en ‘Roma Fade’ vormen zelfs enkele hoogtepuntjes van de avond. Uiteraard is er ook ruimte voor ouder materiaal, waarbij vooral ‘A Nervous Tic Motion of the Head to the Left’ met blijdschap wordt onthaald. ”Well Done”, merkt Bird op, wanneer er tijdens de vrij lange stilte in dat nummer, waarbij je zou kunnen denken dat het afgelopen is, geen geluidje uit de zaal komt.
De vier man op het podium zetten een strak optreden neer met vrijwel feilloze uitvoeringen. Het is prachtig om te horen hoe knap de muzikaal geschoolde Amerikaan zijn viool beroert, en natuurlijk mag het publiek zich verwonderen over zijn fluitkunsten, een handelsmerk dat in de meeste nummers verwerkt zit. Alleen halverwege gaan er een aantal kleine dingen mis. Zo is er wat gerommel met Birds multitrack recorder, zet Bird een nummer viermaal opnieuw in omdat er iets mis is met het geluid en vergeet hij zelfs even kort zijn tekst. Het is bovendien wel duidelijk dat hij meer een muzikant dan een spreker is, gezien de weinige, lichtelijk ongemakkelijke mompelpraatjes tussendoor. Niemand rekent hem hierop af. ”I always feel appreciated here”, merkt Bird later op de avond niet voor niets op. En inderdaad: het publiek staat vierkant achter hem en beloont elk nummer met een daverend applaus.
Tevreden gevoel
Andrew Bird geeft daar op zijn beurt meer dan anderhalf uur aan mooie liederen en muzikale hoogstandjes voor terug. Veel langer had het concert overigens ook niet moeten duren, want de muziek is niet erg afwisselend. Het is echter duidelijk dat het publiek daar niet om maalt, aangezien het enthousiasme nauwelijks afneemt. Iedereen is dan ook verheugd wanneer het viertal de bühne weer betreedt voor de toegift. Na onder meer een geslaagde cover van Neil Youngs ‘Harvest’ en publiekslieveling ‘Fake Palindromes’, wiens scheurende vioolmelodie een zindering door de zaal zendt, verlaat het publiek na een laatste oorverdovend applaus met een tevreden gevoel de muziektempel.
Misschien ook iets voor u
Rob Scholte heeft een hobby
Wat is het verschil tussen je naam ergens op zetten en je naam ergens aan verbinden? Rob Scholte lijkt tot nog toe altijd het eerste te doen, maar wil met zijn nieuwste expositie eigenlijk het tweede: het voor het voetlicht brengen van het werk van (anonieme) anderen.
fotograaf: Hans Westerink
Waarschijnlijk hebben er nog nooit zoveel vrouwen tegelijk in het museum gehangen. Rob Scholte grijnst als hem die suggestie wordt gedaan en vindt ook dat het werk van deze – waarschijnlijk – dames wel onder de aandacht mag worden gebracht. Maar dat is niet de enige reden dat Scholte deze tentoonstelling cureerde. Hij wilde het publiek ook laten zien wat hij ziet wanneer hij naar deze borduurwerken kijkt: de achterkant ervan.
Pas toen hij een keer van een van de werken uit zijn beginnende verzameling een achterkant zag, kwam hij op het idee dat ‘dit weleens meer dan gewoon een hobby zou kunnen zijn’, zoals hij zelf lachend zegt. Die achterkant fascineerde hem. Daar is volgens Scholte de individualiteit van de makers te zien, die anoniem moeten blijven omdat ze bij de meeste uit de kringloop en dergelijke gekochte werkjes moeilijk te achterhalen zijn.
Rob Scholte – Laatste avondmaal, 2009, fotograaf: Hans Westerink
Het tonen van de maker
Inmiddels behelst de verzameling 931 werken en werd het tijd voor een expositie. Wanneer je, bijvoorbeeld, negen in een vierkant opgehangen omgekeerd ingelijste borduurwerken die allemaal hetzelfde onderwerp verbeelden met elkaar vergelijkt, valt op dat alle achterkanten inderdaad zeer verschillend zijn – ook al hebben de voorkanten dezelfde nette uitkomst, de achterkant laat zien wie de makers werkelijk zijn. De één knipt zijn (of waarschijnlijk: haar) draden netjes af, de ander laat ze gewoon hangen. Een volgende maakt er knoopje in, of weeft ze weer door elkaar. De verschillende toonverschillen in kleur van het garen maken verder nog dat het effect verschilt met de oorspronkelijke voorstelling die er wordt geïmiteerd. Oftewel: de voorkant toont het werk, de achterkant toont de maker, en vervolgens – dat mogen we niet vergeten; de expositie toont Rob Scholte’s blik.
Rob Scholte – Nachtwacht (detail), 2007, fotograaf: Hans Westerink
Esthetisch plezier
Wie is hier nou de kunstenaar? Mag je zo omgaan met andermans werk? Verandert het werk van betekenis nu het verplaatst is van iemands zolder naar deze expositie? Je kunt je van alles afvragen bij deze tentoonstelling, ook of het de bedoeling van Rob Scholte is dát je je die dingen begint af te vragen, maar je kunt er ook gewoon naar kijken.
De netjes op een rij gehangen enorme verzameling van geborduurde achterkanten – voorstellingen die veelal bij de bezoeker bekend zullen zijn – en dan de lichte variatie in kleur van het draad, zorgt voor een merkwaardig esthetisch plezierig effect. Het is gewoon prettig om te zien.
Zelf beslissen
Rob Scholte, fotograaf: Ferdy Damman
Deze tentoonstelling is een uitnodiging om te kijken naar handwerk, een uitnodiging om te kijken naar de achterkant ergens van en een uitnodiging om te bedenken wat het betekent als de grote meesters door de kleine, anonieme (!) handwerksters worden nagemaakt. De bezoeker zelf mag tenslotte beslissen wat de betekenis ervan is, zegt Scholte nonchalant, maar gemeend: ‘Iedereen mag ermee doen wat hij wil, net als ik dat zelf doe.’
Heeft Scholte zelf weleens geborduurd? Daarop antwoordt de kunstenaar ontkennend – borduren is niks voor hem. Zijn hobby is het verzamelen ervan; verzamelen en vervolgens anderen proberen te tonen wat hij ziet.
Rob Scholte's Embroidery Show, Museum de Fundatie
Gezien in: Museum de Fundatie, ZwolleNog te zien tot: zondag 18 september 2016
Misschien ook iets voor u
Bewondering voor een onstuimig leven
/ 0 Reactiesdoor: Vincent Terlouw0 SterrenDe ondertitel van Rosemary Sullivans biografie De dochter van Stalin luidt: ‘Het veelbewogen leven van Svetlana Alliloejeva’. Dat dit geen understatement is, blijkt wel uit het levensverhaal dat leest als een regelrechte pageturner. ‘I was very lucky,’ zegt de biografe en lacht breeduit.
Het is november 2011 wanneer Rosemary Sullivan in The New York Times een in memoriam leest over Svetlana Alliloejeva, of, zoals ze in de Verenigde Staten heet: Lana Peters. Weinig tot niets weet ze van de vrouw die in 1967 haar vaderland ontvlucht en daarmee de belangrijkste uitwijkeling wordt die de USSR ooit heeft gekend. Sullivan wordt geraakt door Svetlana’s vaststelling dat ondanks haar ontsnapping, zij nooit uit de schaduw van haar vader heeft weten te komen: ‘Waar ik ook ga of sta, zelfs in Australië of op een eiland, ik zal altijd de politieke gevangene blijven van mijn vaders naam.’
Svetlana vindt het vreselijk wanneer men haar uitsluitend ziet als de dochter van Stalin, maar velen zien haar bewust en onbewust zo – en neem het hen eens kwalijk. Goede vrienden geven toe dat het even duurt voordat zij aan het idee gewend zijn thee te zitten drinken met de dochter van een ex-dictator. Sullivan ondervindt het aan den lijve met Svetlana’s jongste dochter, Olga. ‘Voor ik aan het schrijven begon, moest ik Olga’s toestemming hebben om privédocumenten in te zien,’ vertelt ze. ‘Onze eerste ontmoeting duurde drie dagen. In het begin, ik kon het niet helpen, dacht ik toch: ik zit met Stalins kleindochter aan tafel.’
Tot de biografie van de Canadese Sullivan is niemand op het idee gekomen Svetlana’s levensverhaal neer te schrijven. ‘In de jaren negentig is er wel een poging ondernomen,’ vertelt Sullivan, ‘maar die strandde. Ik spreek uit ervaring om te zeggen dat het niet gemakkelijk is om zo’n veelomvattend levensverhaal in de juiste vorm te gieten. Ik geloof dat het mijn bewondering voor deze sterke vrouw is geweest die mij ertoe dwong om het tot een goed einde te brengen. Haar verhaal verdient het om verteld te worden. En daarbij: misschien herken ik mezelf wel een beetje in haar. Haar nieuwsgierigheid, haar eigenwijsheid, haar onwankelbare optimisme.’
Rosemary Sullivan – © Juan Opitz
Een reislustige weetgraag
Nieuwsgierigheid is een eigenschap – onmisbaar voor een biograaf – die Sullivan kenschetst. Eind jaren zeventig woont ze in Londen. Ze leest schrijvers als Solzjenitsyn, Ahkmatova en Mandelstam. De Sovjet-Unie stelt zich beetje bij beetje meer open voor buitenlands bezoek en Sullivan boekt een vlucht naar Moskou.
‘Het was griezelig,’ zegt ze. ‘Ik kwam aan op het vliegveld en zag op weg naar de paspoortcontrole rijen soldaten opgesteld. Allen bewapend met kalasjnikovs. Ik stond in de rij en plotseling vlogen er jassen door de lucht, mensen schreeuwden, het was doodeng. Ik kreeg in de gaten dat het om een groepje Cubanen ging en dacht: dit is een of ander politiek incident. Naar later bleek ging het, hoe klassiek, om een vrouw. Een van de Cubanen had met haar in het vliegtuig geflirt. Een aantal Russische mannen pikten dat niet. Kortom, les nummer een: wat je ziet, is niet altijd wat het lijkt.’
De schrijfster kan er nu smakelijk om lachen. Toch geeft het treffend de gespannen situatie toentertijd neer. Het onbekende boezemt angst in. Het gevaar om als buitenstaander de Russische samenleving te eendimensionaal te bezien ligt op de loer: verraad, angst, terreur, intimidatie. ‘Natuurlijk, dat bestond allemaal,’ zegt Sullivan, ‘maar ook Svetlana heeft voor deze westerse manier van denken gewaarschuwd. Er waren altijd wel momenten, ook tijdens de periode van de Grote Terreur, dat vrienden volkomen open tegen elkaar durfden zijn. Die vriendschappen hadden zo’n diepte en intensiteit. Naar eenzelfde diepte is Svetlana altijd op zoek gebleven. Noord-Amerikaanse vriendschappen vond ze maar oppervlakkig.’
Samen met een BBC-reporter bezoekt Sullivan verschillende Sovjet-dissidenten. Terug in Londen belegt ze een schrijversbijeenkomst met als onderwerp de toestand in de Sovjet-Unie. Hierna vertrekt ze naar Tsjecho-Slowakije om de situatie aldaar te bekijken. ‘Natuurlijk ging het gerucht dat alle journalisten die in het Oostblok waren geweest, in de gaten werden gehouden. Dat zou best kunnen, maar daar ben ik nooit bang voor geweest. Alhoewel, ooit werd ik in een Londense pub versierd door een hele knappe Rus. Hij vroeg me mee naar huis, maar ik zei, als grapje: “Ik ga niet met je mee, want ik vermoed dat je van de KGB bent.” Hij lachte en zei: “En ik denk dat je voor de CIA werkt.”’
Een wolf in schaapskleren
Heel Svetlana’s leven lang blijven de KGB en de CIA geïnteresseerd in Stalins dochter. De Russische geheime dienst wil haar – want ontvoerd door het Westen – doen terugkeren naar haar moederland; de Amerikaanse is bijzonder geïnteresseerd in de tactieken die haar opponent toepast om Stalins dochter zo ver te krijgen. Uiteindelijk keert de afvallige in de jaren tachtig uit eigen beweging daadwerkelijk terug. Wanneer Svetlana in 1967 naar de Amerikaanse ambassade vlucht, laat ze twee kinderen achter, Josef en Katja. Als Josef ziek blijkt, wil ze hem bezoeken. Samen met haar Amerikaanse dochter, Olga, reist ze in 1984 af, maar beseft een ongelooflijke fout te hebben gemaakt. De ontvangst is vriendelijk, maar de wolf heeft zich vermomd in schaapskleren.
Ook later, na de ineenstorting van de Sovjet-Unie, blijft Svetlana erop hameren: het gedachtegoed mag dan zijn veranderd, inwendig zijn het nog altijd dezelfde schurken. ‘Voor Svetlana was het onvoorstelbaar dat Poetin werd verkozen,’ vertelt Sullivan. ‘Ze was ervan overtuigd dat het een terugkeer naar oude tijden betekende. Ze proefde de behoefte om het rijk te herstellen. Kijk naar de annexatie van de Krim en de aanval op Georgië in 2008. Ook de manier waarop de rode spion, zoals ze Poetin noemde, de persoonsverheerlijking van haar vader wilde doen herleven, vond ze afschrikwekkend. Ik vind haar uitspraak heel treffend waarin ze zegt: “De tijden van de zogenaamde democratie in Rusland zijn voorbij.”’
Jezelf zijn
Aan het eind van haar leven – Svetlana overlijdt op 22 november 2011 – keren oude angsten in alle hevigheid terug. Ze is ervan overtuigd dat Russische spionnen haar waar dan ook plots kunnen ontvoeren. ‘Jij weet niet waartoe ze in staat zijn,’ bijt ze een vriendin toe die haar gerust probeert te stellen. Aan de andere kant blijft ze een eigenzinnige geest. Wanneer Poetin zegt dat de Amerikanen een even groot aandeel in het conflict met Oekraïne hebben, neigt ze ernaar hem gelijk te geven. Svetlana is altijd zelf blijven nadenken.
Sullivan: ‘Ik kreeg haar volledige correspondentie in handen en in een van haar brieven zegt ze dat het niet ambities zijn die er in het leven toe doen, ook niet je behaalde successen – het is het vermogen volledig jezelf te zijn en te blijven. Dit klinkt misschien als een gemeenplaats, maar let op, het is wel Stalins dochter die dit zegt! Iemand die het nooit is toegestaan haar eigen leven te leiden. Altijd levend in de schaduw van haar vader. Hoe vaak ze haar naam ook veranderde, verhuisde of voor de zoveelste keer opnieuw begon. Het kostte Svetlana een heel leven om deze woorden neer te schrijven. En of het nu helemaal waar is of niet, het gaat erom dat zij dit punt bereikte. Daar bewonder ik haar om.’
De dochter van Stalin
Schrijver: Rosemary Sullivan (vert. Ton Heuvelmans)Uitgever: De Geus
Prijs: 29,95
Bladzijden: 576
ISBN: 9789044525106
Link: Rosemary Sullivan
Misschien ook iets voor u
Voor u geselecteerd door de auteur: