krasinski
Kunst / Expo binnenland

Een doorgaande lijn

recensie: Edward Krasiński
krasinski

Er zijn verschillende manieren om naar de overzichtstentoonstelling van Edward Krasiński in het Amsterdamse Stedelijk Museum te kijken: puur als kunstuiting of als een manier waarop hij als kunstenaar met het communisme in Polen omging. Of doen beide manieren hem tekort?

De audiotour, ingesproken door een van de curatoren, Leontine Coelewij, legt de nadruk op het eerste: Krasiński als conceptueel en minimalistisch kunstenaar. Je zou hem kunnen vergelijken met Sol LeWitt en Donald Judd die in de collectie van het Stedelijk Museum, in tegenstelling tot Krasiński, ruim zijn vertegenwoordigd.

Het geeft een context aan waarmee in ieder geval niet in de valkuil is getrapt Krasiński’s oeuvre te vernauwen tot zijn absurdistische kijk op de wereld vertaald in een blauwe lijn Scotch Tape. Deze deed in 1969 intrede in zijn werk en heet een breukpunt te zijn. De vraag is of dat wel zo is, en of er niet een prachtige doorgaande lijn in zijn totale oeuvre valt te ontdekken. Deze komt door de chronologische opzet van de tentoonstelling des te duidelijker naar voren. Die chronologie wordt tevens in de, door Kasia Redzisz en Stephanie Straine samengestelde, Engelstalige catalogus, gevolgd.

Scharnieren en draden

krasinski

Edward Krasiński during the opening of his solo show at Krzysztofory Gallery, Krakow 1965, photo by Eustachy Kossakowski, ©Anka Ptaszkowska and archive of Museum of Modern Art Warsaw, courtesy Paulina Krasinska and Foksal Gallery Foundation

De in 1925 geboren en in 2004 overleden Edward Krasiński was een laatbloeier. Hij was rond de veertig toen hij zijn Compositions in Space maakte, die in de eerste zaal worden getoond. Het zijn soms scharnierende werken in de ruimte, die een schaduwwerking geven op de witte wanden. Je kunt je afvragen of die scharnieren symbool staan voor de ondermijning van wat vastzit of vastligt, en zo symbolisch een aankondiging vormen voor de weerstand die kort daarna tegen de politiek van Wladyslaw Gomulka op gang komt.

In de iets later gemaakte houten Spears (aan dunne draden opgehangen horizontale sculpturen, die vaak tussen bomen hingen) komt de innerlijke dynamiek tot uitdrukking. Je zou dit kunnen zien als bevestiging van de idee dat de vrijheid in de tijd van het communisme in het innerlijk van de mens zat. De twee zalen maken grote indruk.

Volle breedte

En dat is in volle breedte, omdat ook zijn fotografisch werk dat rond 1968 zijn intrede doet, te bewonderen is. En natuurlijk wordt het werk bijeen gehouden door een blauwe lijn Scotch Tape. Maar ook hier geldt dat dit behalve als een breuk ook zeker kan worden ervaren als een spelen met de ruimte, zoals met de Compositions in Space en de Spears eerder werd gedaan.

Alle eerdere elementen ballen samen in een installatie uit 1994, die bestaat uit blokjes van multiplex, karton, vezelplaat, hout en metaal met foto’s van groepjes mensen uit de Poolse kunstscène. Opvallend is dat het geen foto’s van individuen betreft. Ze zijn gemaakt in een atelier dat oorspronkelijk van Henryk Stażewsk was, een Poolse constructivist en vriend van Mondriaan, van wie in de laatste zaal ook een werk uit de collectie van het Stedelijk Museum is te zien: Relief nr. 16 – 1964.

De lijn

Krasinski

Zaalopname Edward Krasinski, foto: Gert Jan van Rooij

Als ware het om de doorgaande lijn in Krasiński’s werk te benadrukken, staat midden in de chronologisch opgezette expositie opeens een Object in Space uit 1966. Buitengewoon is het Spiegellabyrint uit 2001: twaalf spiegels, opgehangen in de ruimte en verbonden met – hoe kan het ook anders – een blauwe lijn. Wat aan de al eerder benoemde elementen nu is toegevoegd, is de relatie met de zich door de ruimte bewegende toeschouwers die door de spiegelende oppervlaktes tot stand komt.

Het lijkt of de prachtige film over het atelier van Krasiński, van Babette Mangolte (2012), de doorgaande lijn ook benadrukt. De film nuanceert ook bepaalde zaken: er hangen foto’s in het atelier waarop ditmaal individuen zijn vastgelegd (van na 1989?). En het kooitje op een wandsculptuur zonder titel uit 1962 uit de eerste zaal, dat nog als een symbool voor het communisme door zou kunnen gaan, blijkt puur een vogelkooi te zijn.

De les die hieruit kan worden getrokken is: pas wanneer je beide perspectieven (kunst als kunst en kunst binnen de context van de politieke constellatie in Polen) op het werk van Krasiński loslaat, en ook nog eens in staat bent deze te nuanceren en te glimlachen bij de zowel dadaïstische als anti-Stalin humor die erin zit, er een totaalbeeld van diens werk naar voren komt waarmee je hem recht doet. De chronologische opzet en de als vanouds witte wanden dragen daar in dit geval aan bij. Een pluim kortom voor het Stedelijk Museum dat, in samenwerking met Tate Liverpool, met deze expositie komt van een in Nederland nog niet bekende kunstenaar. Een kennismaking meer dan waard.

Boeken / Non-fictie

Filosofische literatuur

recensie: Jeroen Vanheste - Denkende romans. Literatuur en de filosofie van mens en cultuur

In Denkende romans zoekt filosoof Jeroen Vanheste naar de filosofie in het werk van twaalf beroemde schrijvers. Maar voor wie is het boek bedoeld?

Vanheste’s Denkende romans is een interessant voorbeeld van het verschil tussen filosofie en literatuur. Secundaire werken over een bepaalde filosoof kunnen dienen als goede kennismaking met diens filosofie, zelfs zodanig dat de lezer zich een bepaald oordeel kan veroorloven over de behandelde filosoof. Zo kun je als lezer van secundaire werken over Karl Marx toch enigszins beoordelen of je het historisch materialisme een overtuigende verklaring van de geschiedenis vindt of niet.

Wat voor filosofie geldt, geldt niet voor literatuur. Op basis van een secundair werk over De avonden kan men onmogelijk beoordelen of het een goed boek is. Een samenvatting of een duiding kunnen ervoor zorgen dat je benieuwd raakt naar het werk – of juist niet – maar voor een oordeel zul je het uiteindelijk toch zelf moeten lezen.

Humanistische literatuuropvatting

Van dit gegeven is Vanheste zich ongetwijfeld bewust. Denkende romans heeft niet als doel het werk van de behandelde schrijvers te beoordelen. Vanheste vertrekt vanuit de aanname dat literatuur kan bijdragen aan het filosofisch denken over mens en maatschappij en dat literatuur ons iets kan leren over onszelf.

Deze humanistische literatuuropvatting is volgens literatuurwetenschappers achterhaald. Volgens hen is literatuur – net als alle uitingen van cultuur – niets meer dan een uiting van een dominante ideologie die een bepaalde sociale klasse in het zadel houdt. De gewone lezer heeft dat niet in de gaten. Het is de taak van de literatuurwetenschapper om de tekst te ‘ontmaskeren’ en zo te laten zien welke dominante ideologie er achter het werk schuil gaat. Welke dominante ideologie zij onthullen, verschilt van tijd tot tijd maar begunstigt meestal het grootkapitaal, de witte of heteroseksuele man – maar vaak een combinatie van die drie.

Het is een verademing een boek te lezen waarin literatuur niet wordt weggezet als middel tot onderdrukking maar als iets dat van waarde is. Maar het boek is geen betoog; die overtuiging is het vertrekpunt. Aan de hand van twaalf schrijvers (onder andere Tolstoj, Mann, Kundera en Houellebecq) toont Vanheste aan hoe en welke filosofische denkbeelden in hun werk een rol spelen. Daarmee is het boek een (impliciete) onderbouwing van die aanname – maar dat is bijvangst. Het gaat Vanheste om de schrijvers en hun werk, niet om het debat.

Voor beginners of gevorderden?

Maar voor wie is het boek nou eigenlijk bedoeld? Voor liefhebbers van literatuur en filosofie of voor liefhebbers van de behandelde schrijvers? Dat blijft, ook na het lezen van het boek, een lastig te beantwoorden vraag. Het is geen aanrader voor beginnende lezers. De hoofdstukken, die elk een schrijver behandelen, vormen geen goede introductie tot het werk van die schrijvers. Daarvoor zijn de hoofdstukken te lang, te gedetailleerd en doorspekt met te veel citaten waaruit moet blijken dat de schrijver inderdaad deze filosofische bedoeling had met een bepaalde roman.

Maar het boek lijkt ook niet helemaal geschikt voor de kenners van de behandelde schrijvers. Voor hen wordt slechts het reeds bekende opgelepeld. De vele voorbeelden die als onderbouwing dienen voor de bewering dat de schrijver in verschillende boeken steeds terugkomt op hetzelfde (filosofische) thema, kunnen gaan vervelen.

Daar komt nog eens bij dat Vanheste niet één beroemd werk maar het hele oeuvre van schrijvers behandelt. Daardoor blijft het voor de lezer die goed bekend is met het werk van de schrijver tamelijk oppervlakkig.

Aperitief of digestief?

De stukken komen het best tot hun recht als de lezer wel enigszins bekend is met de schrijver, maar lang niet alles van hem heeft gelezen. Dan plaatst het het boek dat je gelezen hebt in breder perspectief (het filosofische wereldbeeld van de schrijver) en nodigt het uit tot het lezen van meer boeken van de schrijver.

Het voordeel is dat de hoofdstukken los van elkaar te lezen zijn. Voor iemand die graag literatuur leest, maar ook geïnteresseerd is in filosofie, kan het boek dus een waardevolle toevoeging zijn in de boekenkast. Lees het boek dan niet in één ruk uit, maar lees over een bepaalde schrijver wanneer je net één of twee boeken van hem gelezen hebt. Als het goed is, wil je dan niet nóg een hoofdstuk uit Denkende romans lezen, maar besluit je de rest van het oeuvre van de schrijver te lezen. Een paar maanden of zelfs jaren later kun je aan het volgende hoofdstuk beginnen. En dan maar hopen dat je zoveel leest, dat je ooit het hele boek uit kunt lezen.

Kunst / Expo binnenland

“Ik ben geen Hasselblad-mannetje”

recensie: Gerard Petrus Fieret - Mislukte foto's bestaan niet

Het Fotomuseum Den Haag presenteert de eerste terugblik op het werk van de Haagse fotograaf Gerard Petrus Fieret, die in 2009 overleed. Bij de meeste mensen is hij geen grote bekendheid, alleen misschien in Den Haag, waar hij als markante figuur vaak was te zien.

De tentoonstelling in het Fotomuseum is ruim opgezet – laat vele zwart-witfoto’s uit het oeuvre van Fieret zien – en beslaat een periode van tien jaar. Dat is het enige wat we weten, want verder wordt er bij de foto’s geen informatie gegeven. Je dwaalt tussen een wirwar van onderwerpen, soms ontroerend, soms onduidelijk en verwarrend. Sommige foto’s tonen scherpe vouwlijnen en het veelvuldig gebruik van Fieret’s copyrightstempel.

Gerard Fieret

Gerard Fieret, collectie gemeentemuseum Den Haag, fotopapier

Wie was Fieret?

Fieret werd in 1924 in Den Haag geboren als jongste van drie kinderen. Het gezin viel al snel uiteen en Fieret, die door zijn moeder als ‘onhandelbaar‘ werd bestempeld, bracht zijn jeugd veelal door in katholieke internaten. In de oorlog (1943) werd hij naar een aantal werkkampen in Duitsland gezonden. Na de oorlog keerde hij terug naar Den Haag waar hij de Academie voor Beeldende Kunsten en de Vrije Academie bezocht en hij zich vooral toelegde op het tekenen. Af en toe werkte hij ook als kunsthandelaar. In 1965 werd hij gegrepen door de fotografie en daar zou hij tien jaar lang vol passie mee bezig zijn. Fieret was een wispelturige persoonlijkheid en bemoeide zich op een vrijwel onwerkbare manier met de totstandkoming van tentoonstellingen en publicaties.

Onderwerpen

Fieret legde alles vast wat op zijn pad kwam: mensen, dieren, straattaferelen en zichzelf. Zijn favoriete onderwerp was de vrouw, en dan niet alleen modellen en danseressen, maar ook studenten, moeders en serveersters. Ook zoomde hij vaak in op alleen hun lichaamsdelen, zoals borsten, voeten of lange benen. Zijn stelling was: “Ik wil het allemaal hebben. Mislukte foto’s bestaan niet.”

Experiment

Als onderdeel van de tentoonstelling is de film Gerard Fieret, fotograaf (1971) van Jacques Meijer te zien. Daaruit blijkt duidelijk hoe hij experimenteerde met zichzelf, modellen en zijn techniek. En dat allemaal in zijn ‘kunstenaarsappartement’ ingericht als donkere kamer, zonder watervoorziening. Hij trok zich niets aan van fotografische conventies. Hij zag zichzelf ook niet als fotograaf maar als ‘fotograficus’. Een graficus heeft macht over de techniek en zet die naar zijn hand. Anders dan een ‘Hasselblad-mannetje’ (de gevestigde fotografenorde) die zijn onderwerp zo scherp en waarheidsgetrouw mogelijk wilde weergeven, fotografeerde Fieret juist met goedkope Praktica-spiegelreflexcamera’s.

Gerard Fieret

Gerard Petrus Fieret, Zonder titel, 1965-1975, Collectie Gemeentemuseum Den Haag © Estate G.P Fieret

Paranoia

Zijn werk, wars van alle regels en conventies, paste goed in de tijdgeest van de jaren 60 en 70, waarin men zich afzette tegen academische regels en naakt een symbool van vrijheid vertegenwoordigde. Naarmate zijn eigen paranoia toenam, beschuldigde hij collega’s van plagiaat of diefstal, als hij ook maar iets van zijn eigen stijl in het werk van die personen meende te herkennen. Hij bewaakte zijn copyright dan ook als een havik door zijn werk te overladen met handtekeningen en copyrightstempels. Ook gooide hij nooit iets weg, zelfs geen mislukte foto’s. Negatieven drukte hij zelden meerdere keren af, zodat je wel kunt zeggen dat elke foto van Fieret uniek is.

Vanaf 1975 werden zijn psychische problemen steeds duidelijker, met name zijn uitingen van achtervolgingswaanzin. Hij werd een excentriekeling die in Den Haag bekend stond als panfluitspeler en vanwege het voederen van duiven. Hij tekende nog, maar vooral op bierviltjes in cafés.

Als je houdt van ‘Hasselblad-mannetjes’, dan zal deze tentoonstelling je verbazen. De foto’s van Fieret zijn verre van ‘perfect’. Wat ze wel weergeven is de tijdgeest. De vele foto’s die hij in tien jaar tijd maakte, zou je kunnen zien als een bevlieging, een periode die even snel kwam als ging. Alleen al in het kader van deze ‘verloren’ tijd, zouden we hem zijn plaats moeten gunnen in de Nederlandse fotogeschiedenis. Al met al een verrassende tentoonstelling.

Boeken / Non-fictie

Wat is relevant in een biografie en wat niet?

recensie: Peter Janszen en Frans Oerlemans - Willem Kloos [1859-1938]: O God, waarom schijnt de zon nog!

Willem Kloos was de beste dichter van de negentiende eeuw. O God, waarom schijnt de zon nog! is niet het eerste biografische werk dat van hem is verschenen, maar wel het meest volledige. Te volledig?

Het duo Janszen en Oerlemans heeft de archiefkast tussen twee kaften omgekieperd. Dat is meteen al doorbijten zo lang Kloos nog geen portee heeft. Maar het hele boek door passeren wrijvingen en ruzietjes, kattebelletjes, reisjes, gedoe met liefjes, geldzorgen en ziektes stevig de revue. Er wordt ruim geciteerd uit niet erg ravissante brieven. De overmaat weerspiegelt zich ook in de talrijke illustraties.

Boeiender wordt het als de levenslustige Jacques Perk zijn intrede doet. Algauw botst het met zijn vriend Kloos, die zich extreem afzondert en het liefst met Jacques alleen is. Perk verbreekt de vriendschap en sterft weinig later aan TBC. Dan lezen we van Kloos een gedicht dat indruk maakt: een in domineesland niet eerder geschreven verskunst met even echte als diepe emoties en stemmingen. De 22-jarige Kloos bezorgde Perks Verzamelde gedichten en gebruikte zijn ‘Inleiding’ om voor de nieuwe poëzie een lans te breken. Dat viel bij de gevestigde literatoren allerminst in goede aarde, want het oude was goed en het nieuwe abracadabra.

Alcoholica

Kloos had geen ideale kindertijd. Het is deels hieraan te wijten is dat hij moeite met het leven bleef hebben. Maar zijn psyche speelde hem meer parten, waardoor hij overmatig zijn toevlucht zocht in de alcohol. Dit had tot gevolg dat hij agressief werd, of zich isoleerde en zich vervuilde . Vrienden begrepen niet ‘dat iemand die zoo krachtig schrijft, zoo slap kan leven.’ Frederik van Eeden: ‘Hoe heeft God het omhulsel ruw en slordig afgewerkt om daar binnen in met al zijn scheppingskracht een wonder te kunnen maken van teeder-bevend, doorzichtig-lichtend schoon.’ Kloos maakt de indruk zijn hooggestemde liefdesideeën niet aan te kunnen passen aan de nu eenmaal beperkte mogelijkheden. Albert Verwey schrijft dat Kloos alles van het leven eiste, nooit iets gaf en helemaal verdween in de verbeelding van zijn verzen.

Ik, die droef-wachtend op des Levens tinnen

Melodieus zit klagend, naar den dag

Opstijgend glorieus, van wat eens mag

Bevredigen mijn ziel en zachte zinnen.

Het tijdschrift De Nieuwe Gids, Kloos’ kindje, was de spreekbuis van de nieuwe generatie. Al werd op zijn tijd, om verlies van abonnees te voorkomen, enige zelfcensuur toegepast. Het zelden florerende blad bood niet alleen goed zicht op de nieuwe literatuur en schilderkunst, maar ook op de politiek die zijn bekomst had van liberalisme en confessionalisme. In 1882 werd in Amsterdam de eerste openbare vergadering van de ‘gevaarlijke’ Sociaal-Democratische Bond van Domela Nieuwenhuis door de politie onmogelijk gemaakt en in een café op de Nieuwmarkt voortgezet. De dominee moest voor een jaar het gevang in voor een luttele schennis van majesteit Willem III.

Ballast

Het is de vraag welke doelgroep de schrijvers op het oog hadden met O God, waarom schijnt de zon nog! Zelfs vakgenoten zullen niet op het puntje van hun stoel zitten bij alle uitgesponnen beschrijvingen en citaten. Minder ingewijde lezers haken af of gaan over op een diagonale lezing. Als ze al een reden hebben om een boek in huis te halen met poëzie die nogal afwijkt van het huidige Nederlands. Om overzicht te krijgen kan het enigszins helpen om het samenvattende en concluderende nawoord juist vooraf te lezen.

Zonder twijfel is er allemachtig veel werk verzet om de vloed aan details boven water te halen, op een overzichtelijke rij te zetten en redelijk vlot op papier te zetten. Wie eenmaal weet door te zetten raakt mogelijk zo vertrouwd met de optredende figuren dat je de ballast voor lief neemt. Maar wie toegankelijker over Kloos c.s. wil lezen, raadplege Bart Slijpers In dit gevreesd gemis (2012).

Boeken / Fictie

Stoere heldin of gestoorde gek?

recensie: Catherine Poulain - Open zee

Wat bezielt een jonge, iele Française die haar heil zoekt in het zeevissen in Alaska? Waarom zet je je rustige en veilige leven opzij voor een onzeker en zwaar bestaan aan boord van schepen waar op vissen gejaagd wordt die je zelf maar net kunt bedwingen?

De twintigjarige Lili doet iets wat niet veel vrouwen haar nadoen: ze verbrandt haar schepen om een heel nieuw leven te beginnen aan de andere kant van de wereld. Aldaar aangekomen belandt ze in een op het eerste oog spannend avontuur, maar al snel leert ze de schaduwzijde van het vissersleven kennen.

Verrassende mix van gevoelens en starheid

Op unieke wijze beschrijft Poulain de harde en tegelijkertijd warme wereld waarin Lili terechtkomt als ze voet aan wal zet in Kodiak, een vissersplaats op Kodiak Island in het zuiden van Alaska. De achtbaan aan emoties waar de jonge Française mee te maken krijgt, wordt op een zeer realistische en geloofwaardige manier getoond: van de enthousiaste kom-maar-op-mentaliteit die aanvankelijk bezit van Lili neemt, naar de ietwat gedesillusioneerde en verharde houding die aan het eind van het boek de overhand neemt. Wie echter denkt dat hij zijn hoofdpersonage aan het einde van het boek helemaal kent, heeft het mis; als lezer word je constant verrast met onverwachte dialogen, gekke plotwendingen en blijf je het gevoel houden dat de hoofdpersoon niet wil dat je haar volledig leert kennen.

Doorgaan tot je erbij neervalt

Hoezeer dit gevoel je bijblijft gedurende het verhaal, blijkt ook uit het feit hoeveel moeite Lili enerzijds doet om geliefd te zijn bij de overwegend mannelijke vissers, maar anderzijds de boot kordaat afhoudt wanneer de mannen meer van haar willen. Dat deze methode respect afdwingt, blijkt wel uit het feit dat ze aan de ene kant geïntrigeerd zijn door deze vreemde vrouw, maar haar aan de andere kant nooit helemaal als een van hen zullen zien. Ook haar bikkelharde no-nonsense mentaliteit zal hieraan bijdragen; geen denken aan dat Lili die mannen laat zien dat ze een watje is, ook al valt ze honderd keer en loopt ze diverse wonden en kneuzingen op. Hoe hard ze ook haar best doet en respect afdwingt, Lili blijft in de ogen van de mannen een vrouw, die naar hun mening zou moeten trouwen en kinderen krijgen. Dat ze hier zelf nog lang niet aan toe is en eerst nog een tijd wil blijven vissen en de wereld ontdekken, komt niet in hun hoofd op, zelfs niet bij de man met wie ze een relatie krijgt. Lili zal moeten kiezen tussen haar vrijheid en haar leven delen met de enige man met wie ze dat misschien zou willen. Maar wat is de individuele vrijheid nog waard wanneer je zelf niet meer weet hoe je die in moet vullen? Dit dilemma wordt prachtig uit de doeken gedaan in dit boek.

Een stoere heldin die je enigszins verward achterlaat

Niet alleen de innerlijke belevingswereld van Lili wordt op indrukwekkende wijze neergezet, ook de manier waarop verslag wordt gedaan van het vissen, het machogedrag van de eenzame mannen en het natuurgeweld waar de vissers mee te maken krijgen, komen erg  realistisch over. Van begin tot eind word je ondergedompeld in een wereld waar niet veel mensen nog veel van zullen weten. Hoe Lili zich staande houdt in een van oudsher overwegend mannenberoep, dwingt respect af en roept tegelijkertijd vragen op: waarom wil ze zich zo graag laten afbeulen, waarom heeft ze zoveel onrust in zich en waarom denkt ze die onrust kwijt te kunnen door te vissen? De lezer krijgt hier echter geen duidelijk antwoord op en zal het moeten doen met een ongewoon verhaal over een jonge vrouw die de mannen noch de lezer ooit helemaal zullen kunnen doorgronden.

Elvis & Nixon
Film / Films

Teleurstellende verfilming van historische ontmoeting

recensie: Elvis & Nixon
Elvis & Nixon

Op 16 augustus 1977 overleed Elvis Presley in het Baptist Memorial Hospital, Memphis. Het is tot op de dag van vandaag onduidelijk wat de precieze oorzaak van zijn dood is. Een erfelijke darmverlamming, zoals zijn lijfarts George Nichopoulos schreef in het boek The King And Doctor Nick (2010)? Of was het een overdosis barbituraten? Medici rond de operatietafel van Presley vonden een dodelijke cocktail van veertien verschillende medicijnen in het lichaam van ‘The King’. In Elvis & Nixon niets over deze gebeurtenissen. De film concentreert op de ontmoeting tussen Presley en de president op 21 december 1970.

Kevin Spacey kreeg de laatste jaren veel lof voor zijn rol als president Francis ‘Frank’ Underwood in de serie House Of Cards. Met zichtbaar genoegen speelt hij ditmaal Richard Nixon. Zijn haargrens is over zijn voorhoofd geschoten en hij heeft zich de lompe motoriek van het weinig populaire staatshoofd eigen gemaakt. Michael Shannon speelt Elvis Presley, zonder rock ‘n’ roll in zijn heupen. De brillen, de kleding en de kuif zijn accuraat, maar de muzikaliteit ontbreekt bij de wat stijfjes bewegende Shannon.

“Dear Mr. President”

Na wat optredens loopt Presley in Graceland met de ziel onder de arm. Hij mobiliseert wat vrienden en gaat op weg naar Het Witte Huis. Hij wil een rol spelen in het uitroeien van het drugsgebruik onder de jeugd. Daarnaast moet er meer ‘law and order’ komen in zijn geliefde Amerika. Onderweg schrijft hij een brief aan ‘dear Mr. President’. De mateloos populaire  zanger reist in een wereld met mensen die hem nerveus en met trillende handen willen helpen.

Presley geeft de brief, met zijn gedachten over Amerika en zijn wens om als federaal agent te kunnen optreden, persoonlijk af bij Het Witte Huis. Hij is verwoed verzamelaar van politiepenningen en in zijn collectie ontbreekt de badge van de narcoticabrigade van de FBI. Hij wil daarbij Het Witte Huis graag van binnen zien. De bewaking is met stomheid geslagen, de persoonlijke assistenten weten zich geen raad en Nixon wuift een ontmoeting in de tijd van zijn middagdutje weg.

Gewapend

Het gesprek tussen Nixon en Presley vindt uiteindelijk toch plaats. Presley vergeet al het afgesproken protocol en dat leidt tot amusante scènes. Hij opent het flesje Dr. Pepper van de president en gooit tegen de regels in een handvol M&M’s (“my favorites”) naar binnen. Daarbij loopt hij met een presentje door Het Witte Huis. Hij heeft een pistool voor Nixon gekocht en wil dat graag persoonlijk overhandigen.

In de film Elvis & Nixon wordt met geen woord gesproken over de twijfels van Presley over zijn carrière. De jeugd die zijn platen zou moeten kopen maakt lol in Woodstock. Men gaat massaal uit de kleren en er wordt veel marihuana gerookt. “Getting naked and getting high,” is de samenvatting van Presley. De rol van manager Colonel Parker die Presley financieel uitkleedt, is buiten de film gehouden, net als de ziekelijke achterdocht van Nixon.

Maar ze waren de weg kwijt

Michael Shannon (Mud, Frank & Lola, 99 Homes) speelt Presley als een entertainer die zonder drank, pillen en frequente seksuele uitstapjes door het leven gaat. Presley is iemand die zich niet stoort aan regels en protocollen. Kevin Spacey heeft zichtbaar lol in de rol van president Nixon die uitkijkt naar zijn middagslaapje. Het maakt de film genietbaar en in een aantal scènes amusant. Het feit dat er bij beide mannen niet onder de oppervlakte van de karakters is gekeken, is een gemiste kans. Elvis & Nixon is een film die vooral veel vragen oproept. Het echte verhaal van een van de wonderlijkste ontmoetingen uit de Amerikaanse geschiedenis verdient een film met het volledige verhaal over twee mannen die volledig de weg kwijt waren.

Op 16 augustus 2017 wordt als eerbetoon aan Presley in een aantal bioscopen Elvis & Nixon vertoond. Veertig jaren na het overlijden van ‘The King’ is het de enige film die op woensdag in première gaat.

reybrouck - ansembourg - bezige-bij
Boeken / Non-fictie

Zit stil. Doe niets.

recensie: David van Reybrouck en Thomas D’Ansembourg - Vrede kun je leren
reybrouck - ansembourg - bezige-bij

Kort na de aanslagen in Parijs gaat David van Reybrouck met zijn vriend Thomas D’Ansembourg uit eten. Aan tafel bespreken ze het aanhoudende geweld in Europa en hoe graag ze willen dat het ophoudt. Een onvoorstelbaar simpele oplossing is het resultaat: elke dag tien minuten stil zitten en niets doen.

Een vreedzame samenleving, louter door meditatie. Dat is de kernboodschap van Vrede kun je leren. Het lijkt te mooi om waar te zijn en klinkt ook een tikkeltje naïef en soft. Toch weten Van Reybrouck en D’Ansembourg je te overtuigen van hun ideeën over wat meditatie teweeg kan brengen.

Het verschil tussen vrede en veiligheid

‘Een samenleving die alleen inzet op veiligheid, dat is noodzakelijk, maar dat is niet hetzelfde als inzetten op vrede,’ zegt Van Reybrouck in een aflevering van De Wereld Draait Door. Van dit inzicht proberen hij en D’Ansembourg je ook in het eerste deel van hun boek te overtuigen: we richten ons op de verkeerde zaken. Veel instituties zijn gericht op oorlog, maar met vrede bevorderen bemoeit de overheid zich nauwelijks. Waarom is er wel een ministerie voor defensie en geen ministerie voor vrede, is een interessante retorische vraag die de schrijvers opwerpen. Dat vrede wel een maatschappelijk vraagstuk moet zijn, wordt duidelijk aan de hand van een mooie overpeinzing van D’ Ansembourg. Hij schrijft over zijn vrijwilligerswerk met gewelddadige straatjongeren en concludeert: ‘Ik besefte dat deze jongeren, als ze de kans hadden gekregen zichzelf te leren begrijpen en hun gevoelens te uiten, veel meer aan persoonlijke verandering en ontwikkeling hadden kunnen doen in plaats van zich domweg af te reageren.’ Oftewel: zelfkennis en communicatietechnieken zijn van groot maatschappelijk belang.

Psychische hygiëne

De vraag hoe we deze innerlijke vrede, deze zelfkennis en het vermogen tot geweldloos communiceren bereiken, is de volgende vraag die de schrijvers in hun helder gestructureerde betoog beantwoorden. Innerlijke verzorging zou in ons dagelijks leven moeten worden verankerd, net zoals uiterlijke verzorging dat is: ‘We hebben in de vorige eeuw allemaal geleerd voor ons gebit, ons haar en onze huid te zorgen, dus voor de zichtbare kant van ons lichaam, maar we hebben geen enkele vooruitgang geboekt in het aanleren van rituelen op het gebied van psychische zorg.’ Een terechte observatie. Volgens Van Reybrouck en D’Ansembourg zijn er drie instrumenten die hierbij zouden helpen: mindfulness, geweldloze communicatie en compassie. Van deze drie methoden krijg je als lezer een korte, maar krachtige uitleg, met extra aandacht voor mindfulness. Meditatie is duidelijk het stokpaardje van de schrijvers. Het is volgens hen dé manier om meer zelfkennis te ontwikkelen en stress te reduceren, waardoor de neiging tot geweld afneemt.

Gracieus en goed onderbouwd

Het mogelijk argwanende gevoel dat je krijgt bij het lezen van termen als mindfulness en meditatie, nemen Van Reybrouck en D’Ansembourg grotendeels weg door zelf al te benoemen dat hun ideeën door de bank genomen als soft en zweverig worden gezien. Wat echter nog effectiever is, zijn de onderzoeken die ze aanhalen waaruit blijkt dat deze milde methodes sterk positieve resultaten opleveren. Daar komt bij dat Vrede kun je leren doorspekt is met goed onderbouwde persoonlijke inzichten en ervaringen die hun boodschap onderschrijven. Wat in eerste instantie te eenvoudig lijkt om effectief te zijn, wordt naar mate je verder leest steeds aannemelijker en logischer. Hun ook nog helder en in sierlijke zinnen geschreven pleidooi is waterdicht. Inderdaad, waarom is meditatie nog niet geïnstitutionaliseerd en wordt het niet onderwezen op scholen, als er zoveel positieve effecten mee gemoeid zijn, vraag je je na lezing af. Tijd om Headspace te installeren en te hopen dat dit interessante en prachtig geschreven boekje gauw in de handen van een politicus belandt.

Kunst / Expo binnenland

Ingetogen Hans Arp

recensie: Arp: The Poetry of Forms

Het is puur toeval dat de stoelen in buslijn 106, die bezoekers gedurende de onderhoudsperiode van de kleine Mercedesbus naar het Kröller-Müller Museum brengt, dezelfde kleuren hebben als de vijftien houtsneden, Zon hercirkeld (1966), van Hans (Jean) Arp (1886-1966); het was een opvallende bus die in 2011 op Busworld in Kortrijk stond. Het is géén toeval dat de grote, zo’n tachtig werken omvattende expositie in Otterlo uitgerekend in het herdenkingsjaar van De Stijl plaatsvindt.

Kijk maar eens naar Arps Statische compositie in olieverf op paneel uit 1915, dat niet voor niets pal bij het gedicht Secondenwijzer (1924) hangt. Hierin gaat het over ‘is’ en nog eens ‘is’, ‘zijn’ in plaats van ‘worden’, het bewegende en organische dat later als veel kenmerkender voor Arps werk wordt beschouwd. Je kunt je voorstellen dat de voormannen en –vrouwen van De Stijl dit oké vonden.

Overzicht/overview Arp: The Poetry of Forms. Foto: Marjon Gemmeke.

De s/Stijl

Niet voor niets voelt Arp in de jaren twintig van de vorige eeuw verwantschap met de Stijlbeweging. Hij woonde zelfs met zijn Zwitserse vrouw Sophie Taeuber, ook een begenadigd kunstenares met wie hij in 1922 trouwde, op slechts enkele kilometers verwijderd van de Stijl-man Theo Doesburg. Arp in Clamart, Van Doesburg in Meudon.

Toeval bestaat niet – en als Arp ons wil laten geloven dat de collages die hij in 1917 maakte door papiersnippers zó op papier te plakken zoals ze erop waren gevallen, dan slaat de twijfel toe. Het Freudiaanse onbewuste dat eruit zou moeten spreken, heeft Arp op z’n minst een handje geholpen om de mythe in stand te houden. Zoals hij een drukker bewust van de wijs bracht door zijn gedichten onleesbaar te maken. Het gevolg was wél, dat deze drukker participeerde in het kunstwerk door het te moeten ontcijferen. Het begin van een proces dat er steeds meer toe leidde dat de toeschouwer van een kunstwerk er onderdeel van uit gaat maken.

Overzicht/overview Arp: The Poetry of Forms. Foto: Marjon Gemmeke.

Concrétions

Na 1930 verandert de werkstijl van Arp. Geen Stijl-invloeden meer of Dadaïstisch georiënteerd werk, houten reliëfs of ‘stabiles’ (platte sculpturen), maar abstracte beelden (‘concrétions’). Abstract, maar toch duidelijk geënt op natuurlijke vormen. Maar vooral niet langer als een ‘is’ of ‘zijn’, maar vloeiend, fluïde van uitstraling. ‘Kunst is een vrucht’, heet het in een essay van één van de gastcuratoren van de expositie, Eric Robertson (Londen), in het begeleidende Nederlands-Engelstalige boek The Poetry of Forms. Het andere essay is van de hand van de tweede curator: Frances Guy. Het is een mooi boek, met helaas wat veel ontsierende afbreekstreepjes midden in een woord die zijn blijven staan (ge-scheurd, ver-want, beeld-houwkunst enz.).

Dat essay geeft een prachtig doorkijkje in de achtergronden van de tentoonstelling. Poëzie en vormen, maar ook de ‘milde humor’ van het werk van Arp worden erin benoemd. Dit blijkt meteen al aan het begin van de tentoonstelling uit diens Stropdassen en hoofd (1925), waar hij in 1950 weer mee verder is gegaan.

Aan het eind van de expositie valt nog een werk te zien dat Arp weer heeft opgepakt. Het is een ontroerende collage van verscheidene tekeningen die Sophie Taeuber en hij in 1939 samen hebben gemaakt, en die Arp weer opnam na het tragische overlijden van zijn vrouw ten gevolge van koolmonoxidevergiftiging in 1947. Deconstructie en constructie ineen.

Jean Arp, Berger de nuages (Wolkenherder/Cloud shepherd), 1953. Foto: Marjon Gemmeke.

Ingetogen schoonheid

In het essay staat terecht een paar keer een omschrijving waarin het woord ‘ingetogen’ voorkomt. Dat geldt niet alleen voor het werk van Taeuber, maar ook voor veel van dat van Arp. Dat is wat beklijft als je zo door de ruimtelijk ingerichte zalen in het Kröller-Müller Museum loopt, met als afsluiting panelen over Aubette, een groot amusementsgebouw in Straatsburg, de geboorteplaats van Arp.

Wat opvalt aan de hele expositie is de prachtige achtergrondkleur, een grijstint, waartegen alle werken optimaal tot hun recht komen. Een kleur die terugkomt in de vitrines en de schuin afgeplatte zuilen waarop de begeleidende teksten staan afgedrukt. Uitgebreide teksten die in schril contrast staan tot de minimale tekstbordjes bij de kunstwerken. Wat daarop wordt gemist is de naam van de ontwerpers ervan, bijvoorbeeld bij de tentoonstellingscatalogi van de expositie in het Stedelijk Museum (1960) en het Haags Gemeente Museum (1967). Dat is jammer, maar niet onoverkomelijk.

Wie naar buiten loopt kan in de beeldentuin overigens nog een Arp in volle glorie bewonderen: Wolkenherder (1953). Dit beeld staat er sinds 1961. Een groot beeld van een kunstenaar die begon met klein werk en wiens kunst steeds meer in de belangstelling kwam te staan, tot deze grote overzichtsexpositie aan toe.

Afbeelding bovenaan: Arp met Navel-monocle/Arp with Navel-Monocle, 1926, collection Arp Stiftung Berlijn.

Boeken / Non-fictie

Gered uit een schipbreuk

recensie: Koen Hilberdink - J.B.W.P. Het leven van Johan Polak

Het is begin november 1956. De Russische troepen zijn Hongarije binnengevallen om het communistisch gezag te herstellen. Vele Hongaren ontvluchten hun land maar ook bij de jonge Johan Polak slaat de paniek toe. Het zal niet lang meer duren voordat de Russen de Nederlandse grenzen oversteken, meent hij. Hij haalt een vriend over met hem naar Zuid-Frankrijk te vertrekken. Vandaar wil hij een ‘vluchtboot’ in gereedheid brengen. Vluchtboten en vluchtkoffertjes: de vaste attributen van overlevenden van de Holocaust.

Onderduik

Na de razzia’s en eerste deportaties vanaf 1941 door de bezetters lukte het de familie Polak nog een tijd lang uit handen van de nazi’s te blijven. Maar in juni 1943 werden ze toch op transport naar Westerbork gesteld. Door een wonder – connecties en geld – lukte het daar weg te komen en onder te duiken.

Na de bevrijding, in ontzetting over de niet-teruggekeerde familieleden, bouwde Polak heel langzaam een eigen leven op, diep verbonden met zijn moeder die al sinds haar jeugd aan psychiatrische stoornissen leed. Na haar dood kon hij zich financieel onbezorgd wijden aan zijn vele literaire activiteiten. Met Rob van Gennep richtte hij de linkse uitgeverij Polak en Van Gennep op. In 1966 opende Johan Polak zelf zijn Athenaeum Boekhandel in Amsterdam.

De classicus Johan Polak (1928-1992) was een culturele fijnproever die in de literatuur troost vond voor zijn oorlogstrauma en zijn moeizame liefdesleven. Hij was van mening dat de westerse cultuur na de beide wereldoorlogen vernietigd was en zette zich zijn hele werkzame leven in om mensen te enthousiasmeren voor klassieke literatuur. De Nederlandse dichters Jan Hendrik Leopold (1865 – 1925), Pieter Cornelis Boutens (1870-1943) en Jakobus Cornelis Bloem (1887-1966) hoorden bij zijn favorieten, maar zijn grootste liefde was Gerard Reve. Hij adoreerde diens werk en beschouwde het als een allereerste belangrijke bijdrage aan homo-emancipatie in Nederland.

Johan Polak was als persoon liberaal maar – zeker naar buiten toe – gehecht aan klassieke vormen, zowel in de kunst als in de omgang met elkaar. Hij was hoffelijk, vriendelijk en had een weldadig gevoel voor humor. Daaronder schuilde een enorm oorlogstrauma. Zo komt hij naar voren in de door Koen Hilberdink geschreven biografie.

Overvloed aan informatie

Hilberdink stort een grote hoeveelheid feiten over de lezer heen, verantwoord in een omvangrijk notenapparaat. We krijgen jaartallen en data, grote en kleine gebeurtenissen, kennismakingen en samenwerkingen uitgebreid voorgeschoteld. Hilberdink vermeldt de naoorlogse ins en outs van allerlei tijdschriften en uitgeverijen alsmede de lotgevallen van familieleden, vrienden en kennissen. De chronologische opsomming is hier en daar vermoeiend.

Achter al deze minutieuze informatie dreigt het beeld van de mens Johan Polak zo nu en dan te verdwijnen. Waar Hilberdink dieper ingaat op zijn persoonlijke leven en de wijze waarop Polak zijn vele problemen hanteert, geeft hij als biograaf blijk van zijn betrokkenheid. Deze passages geven een beeld, evenals de (schaarse) citaten uit Polaks omvangrijke correspondentie.

Onzekere miljonair

Johan Polak had een driedubbel minderwaardigheidscomplex. Als Jood door het antisemitisme voor, tijdens en na de oorlog. Als homoseksueel, geboren en opgegroeid in een tijd dat dit nog als een ziekte, een pervers en weerzinwekkend geheim beschouwd werd. En door het besef van zijn enigszins eigenaardige uiterlijk, door hemzelf als lelijk ervaren.

Maar hij was rijk. Misschien was dat wel zijn grote ongeluk. Want wie aandacht, genegenheid, seksuele diensten en samenwerking kan kopen, zal nooit het zelfvertrouwen opbouwen dat voortkomt uit op eigen kracht behaald succes. Een intellectuele hoogvlieger is Polak niet geweest maar hij had gevoel voor kwaliteit. Hoogstwaarschijnlijk was hij verder gekomen als hij niet was blijven steken in de vicieuze cirkel van faalangst, opgeven en iets anders opstarten – mogelijk gemaakt door altijd weer nieuwe zakken geld. Dat leverde hem naast een laag zelfbeeld het gevoel op een bedrieger te zijn die ieder ogenblik door de mand kon vallen.

Polak was een bewonderaar. Zichzelf omlaag halen en de ander op een voetstuk zetten leek wel een tweede natuur geworden. Zijn overmatige bescheidenheid ontaardde vaak in een theatrale nederigheid die onaangenaam aandeed – was het ironie? Of een soort sociaal sadomasochisme?

Over zichzelf zei hij:

‘Dit gevoel, gered te zijn uit een schipbreuk, is iets dat je altijd bij blijft. Mij beheerst het mijn hele doen en laten.  (…)  Dat je een geestelijke nalatenschap hebt te beheren waar je geweldig zuinig op moet zijn (…) en moet proberen door te geven.’

Boeken / Non-fictie

Leuke klaagzang

recensie: Michael Foley - Leuk hè?

Na eerder het alledaagse en het teveel van de westerse mens onderzocht te hebben, legt de Ierse auteur Michael Foley ditmaal de zoektocht naar ‘leuk’ op zijn filosofische snijtafel. Kenmerkend aan zijn stijl is dat hij zijn onderwerp kadert vanuit de literatuur. Deed hij dat eerder met Proust en Joyce, nu is het de beurt aan Rabelais.

François Rabelais was een arts en schrijver uit de vijftiende en zestiende eeuw die onder andere lid was van de orde van de fransiscanen en de benedictijnen en ook als humanist te boek staat. Hij is echter vooral bekend geworden door zijn boek Gargantua en Pantagruel, dat bol staat van de satire, fantastische en groteske vertellingen, liederen en ondeugende grappen. Dit werk vormt een rode draad door het betoog van Foley, die zelf eveneens bekend staat om zijn vaak grappige beschrijvingen.

Conservatieve satire

De toon die Foley aanslaat balanceert voortdurend tussen sarcasme, satire en verwondering. Wanneer hij in zijn voorwoord tegen zijn zin in in een zogenaamd ‘leuk’ avontuur verzeild raakt, voert zijn sarcasme en minachting de boventoon. Ouwe zeur, of, arrogante lul, denk je als lezer, want in de vele ontmoetingen die hij beschrijft komt telkens dat toontje terug, wat ofwel op je zenuwen werkt, ofwel plaatsvervangend schmierend werkt. Foley, die zichzelf omschrijft als een introvert man, lijkt het vooral meta-leuk te hebben. Door achteraf op nauwelijks geïnteresseerde manier te schrijven over het voorval, of door er een literaire analyse van te maken, ontdoet hij het plezier van het gepeupel van haar magie. Echter, in de overdreven zucht naar plezier, hedonisme, escapisme en wat al niet meer onder leuk verkocht wordt vandaag de dag, is een kritische beschouwing een prettige verfrissing.

Foley constateert dat leuk als een nieuwe religie is, evenals geluk; het wordt tijd voor wat ketterse geluiden. Thema’s als de omkering, zoals deze gekend wordt in carnaval en de functie van de nar (die in vroege tijden als een van de weinigen de koning mocht bespotten zonder ter dood veroordeeld te worden – mits binnen bepaalde grenzen) vormen een vertrekpunt. Zo kent aldus Foley de vakantie een sacraal element in haar belofte, doch is de ervaring weer aards. Hierin is Foley wat vriendelijker dan de Franse filosoof Vladimir Jankélévitch, die in zijn boek over de beleving van de tijd, de verveling als een onzichtbaar monster aan al onze begeerde ervaringen laat knagen. De houding die we het best tegenover leuk kunnen aannemen is die van de vriendelijke ironie.

Leuk ironisch

Die ironische houding neemt Foley ook veelal aan, wanneer hij de verschillende domeinen van leuk behandelt. In hoofdstukken als: leuke seks, leuk dansen, leuke politiek, leuke spiritualiteit, leuke wedstrijd, leuk en zonde, enzovoorts. Op sommige van deze thema’s weet hij dieper in te gaan, waardoor ze in een eigentijds daglicht komen te staan. Dit doet hij bij leuke vakantie. Andere thema’s dienen als kapstok om een bepaald fenomeen te belichten, zoals gamen bij leuke wedstrijd of een rondstrooien van weetjes zoals bij leuke politiek. Of het noemen van meer bijzondere fenomenen, zoals bij leuk spiritueel, waarbij hij nauwelijks op spiritualiteit en de hausse hieromtrent ingaat.

Wanneer Foley het slot van zijn betoog nadert, wordt hij plots stellig. Alsof het boek een stempel moet drukken op leuk. Waar hij eerder proeft aan zijn stelling dat leuk en verveling reacties zijn op een chaotische wereld die geen leidend principe (meer) heeft, stelt hij dat alle moderne vormen van leuk die hij de revue heeft laten passeren, een terugkeer is naar een pre-christelijke tijd. Zo pleegt hij ontrouw aan zijn opvatting van deze tijd als post-postmodern, waar zijn eerdere suggestie van vriendelijke ironie als antwoord geldt. Een jammerlijke smet op een anderszins prettig leesbaar boek, dat in tegenstelling tot zijn voorgangers wat minder lachsalvo’s kent, maar nog altijd regelmatig tot erg leuke vondsten komt.