Boeken / Fictie

Recent verschenen

recensie: Reisnotities en verzamelde dierenpoëzie

Kamelen en torretjes, ze kunnen beide onderwerp worden van hartverscheurend mooie literatuur. Elias Canetti schrijft in zijn reisnotities vol mededogen over een dolle kameel in de Marokkaanse stad Marrakech. In de door Wim Zaal verzamelde dierenpoëzie komen dieren van allerlei slag voor, zoals het avondtorretje dat als metafoor voor de eenzaamheid wordt opgevoerd.

Elias Canetti – Stemmen van Marrakech

Elias Canetti, de meester van de anekdote en de sfeertekening, reisde in 1954 met enkele vrienden naar Marrakech. Tijdens zijn verblijf in deze magische Marokkaanse stad tekende hij enkele fascinerende reisnotities op die in scherpte en verbeeldingkracht niet onderdoen voor zijn magistrale driedelige autobiografie. Hij bundelde deze notities onder de toepasselijke titel Die Stimmen von Marrakesch, waarvan de Nederlandse vertaling onlangs in herdruk verscheen.

De eerste zin van Stemmen van Marrakech zet direct de toon: “Drie keer ben ik met kamelen in aanraking gekomen en drie keer had het een tragische afloop.” Vervolgens vertelt Canetti met smaak hoe een dolle kameel de markt op stelten zet en hoe geschokt hij is als blijkt dat de Marokkanen kamelenvlees eten. Met enkele eenvoudige zinnen weet Canetti het leven uit Marrakech beeldend op te roepen.

~

Zo beschrijft hij hoe hij plotseling tussen honderden blinden verzeild raakt die een rauwe, tot in het oneindige herhaalde spreuk voor zich uit prevelen. In de monotone herhaling van deze spreuk ontwaart Canetti een protestzang tegen hun onrechtvaardige lot: “Er schuilt een huiveringwekkende koppigheid in, ik zag god voor me als een muur die ze aldoor op dezelfde plaats bestormen.” De manier waarop Canetti zowel de gelatenheid als de tragiek van deze blinden weet op te roepen, getuigt niet alleen van een groot mededogen maar tevens van een zeldzaam talent om het onbeduidende tot iets universeels te verheffen.

Deze herdruk is verfraaid met enkele op zichzelf prachtige foto’s van Kurt-Michael Westermann. Helaas is de toegevoegde waarde ervan vrijwel nihil. Nergens staat vermeld wat er precies op de foto’s staat, vervelender is echter dat de foto’s niet tussen de tekst zelf zijn toegevoegd, maar als apart katern zijn opgenomen. Dit zorgt er voor dat de gewenste interactie met de tekst volledig uitblijft. Gezien het feit dat het beeldende taalgebruik van Canetti het prima zonder foto’s stellen kan, doet dit gelukkig weinig af aan dit verder uitstekende boekje. (Martijn Boven)

Lees ook onze recensie van: Ellias Canetti – Party tijden de Blitz

Uitgever: Atlas • Prijs: € 16,50 (paperback) • 128 bladzijden • ISBN:90-450-0458-5

Wim Zaal (red.) – Een leeuw is eigenlijk iemand

Wim Zaal is één van de leukste curiosumhistorici en -literatoren die ons land rijk is. Hij plukt met leesbaar genoegen vergeten figuren van de vuilnisbelt van de geschiedenis in onder meer Nooit van gehoord! (1969). En hij sympathiseert met de non-conformist, zo bleek uit zijn bundeling van werk van de heetgebakerde anarcho-fascist, schilder en schrijver Erich Wichman.

~

Van recentere datum is Bar en Boos: de slechtste gedichten in de Nederlandse taal (2001), waarvan de titel voor zichzelf spreekt. Het nieuwste project van Zaal is Een leeuw is eigenlijk iemand, een verzameling Nederlandstalige dierenpoëzie. Op het eerste gezicht weer een eigenaardig product.

Het dier als vehikel

“Neem dan – vriend! – de mieren waar//wonend in hun paleizen als een mens//in zijn verbeelding -; wachten zij op regen en//graven dan verder: het puur kristal//is hen zand geworden.” Aldus Hans Lodeizen in één van zijn bekendste gedichten. Lodeizen was gefascineerd door de wereld van de mieren. Zoals de mieren in werkelijkheid leven, zo kon hij alleen in zijn gedachten leven. Lodeizen vond bij hen de simpele eenvoud die hij ontbeerde in de ingewikkelde mensenwereld.

Als we op Wim Zaals kompas varen, zoals hij dat in zijn inleiding uiteen zet, dan staat Lodeizen – hoewel hij hem niet noemt of heeft opgenomen – aan het einde van een ontwikkeling: een mens die mier wil zijn. Pas vanaf de romantiek lijkt het dier langzaam geëmancipeerd te worden. Voor die tijd was het slechts onderwerp van spot of een vehikel om menselijke eigenschappen uit te beelden, bijvoorbeeld in de middeleeuwse fabel Van den Vos Reinaerde.

‘Avondtorretje’

Zaal vindt het belangrijk dat in de gedichten de belevingswereld van het dier zo dicht mogelijk benaderd wordt – hoewel de vraag is of dit mogelijk is. Wederom werpt hij zich dus op als verdediger van ondergesneeuwde belangen. Hiervoor laat hij de meest uiteenlopende dichters aan het woord als Albert Verwey, Jan Hanlo, Rutger Kopland en Rogi Wieg. Ze zijn verdeeld over hoofdstukken die zijn ingedeeld als een biologieboek: Honden en katten, Andere zoogdieren, Insecten, etc. Toch spreekt de poëzie waarin de mens zich uitdrukt via het dier het meeste aan. Neem het gedicht van de NSB-er Henri Bruning – in naoorlogs Nederland verguisd – die zich zo eenzaam voelt als een ‘avondtorretje’. Hartverscheurend:

Ben ik zo eenzaam als dit stil insect
dat raadselachtig trage paadjes trekt?
– Zo onderworpen als dit klein, dit desolaat
zwart voortbewegend schildje dat geen pijn verraadt?

Uitgever: Meulenhoff • Prijs: € 25,00 (paperback) • 536 bladzijden • ISBN 90-290-7624-0

Muziek / Album

Onmisbaar voor de adepten

recensie: Aphex Twin/AFX - Chosen Lords

Aphex Twin? Dat is toch die weirdo die in een bankgebouw woont en ooit een tank kocht voor de lol? Ja die, inderdaad. Zijn albums Selected Ambient Works en Selected Ambient Works 2 behoren tot de standaardwerken van de elektronische muziekscene, de single Windowlicker is mede dankzij de knotsgekke clip een klassieker en de remixen die Aphex Twin voor anderen maakte zijn stuk voor stuk spraakmakend.

Maar de laatste tijd begonnen de fans te mopperen. Sinds 2001 bracht Richard D. James (zoals hij voor z’n moeder heet) vrijwel louter heruitgaves uit. Een remixalbum (26 Mixes For Cash), een re-release van de Hangable Autobulb-singles en nog wat snipperwerk. Het is echt al weer vijf jaar geleden dat Aphex Twin onze oren op de proef stelde met het krankzinnige album Drukqs. Op deze plaat verfijnde de illustere Brit z’n bloedneuzen-elektronica, met over elkaar buitelende ritmes, abrupte wendingen en krankzinnige zoemgeluiden. Wie het dubbelalbum integraal wist uit te zitten zag daarna minstens een uur dubbel.

Analord Series

~

In januari 2005 was er onder de fans ineens beroering op het Internet. Het mede door D. James gerunde platenlabel Rephlex bracht een doos uit waarin tien singles zouden passen. De doos was enkel op voorintekening verkrijgbaar en ging al snel voor honderden euro’s weg op E-Bay. Daarna verschenen in rap tempo tien maxisingles: The Analord Series. Zonder buitenhoes, maar wel voorzien van prachtige platenlabels en verpakt in plastic zakken. De serie was alleen op vinyl te krijgen en werd niet als download aangeboden. Lekker underground, zoals Aphex Twin zichzelf graag afficheert. Van iedere single gingen er vervolgens duizenden over de toonbank, krankzinnige verkoopcijfers voor de complete ingestorte singlemarkt. Maar net nu alle Aphexfreaks de serie (op de doos na) compleet hebben, verschijnt een deel ervan alsnog op cd onder de titel Chosen Lords. Ach ja…

Pruttelen

Tot zover de voorgeschiedenis. Maar hoe klinkt het? Om eerlijk te zijn fantastisch. Op Analord keert Richard D. James terug naar de analoge sound die zijn eerste platen kenmerken. Ze zijn opgenomen met ouderwetse synthesizers – al dan niet bewerkt met de soldeerbout – van de firma Roland. Machines met draaiknopjes in plaats van tiptoetsen. Onduidelijk is of de Analord-serie nieuw werk is of dat het gewoon nummers zijn die nog op de plank lagen van vroeger. Ze klinken in ieder geval erg retro, met pruttelende acidgeluiden, houterige beats en baslijnen van rubber.

Neem een nummer als Cilionen, met een melodie van een bijna pastorale schoonheid waarbij een op hol geslagen drumcomputer prettig tegengas geeft. Nadere beluistering met koptelefoon onthult allerlei mooie details, zoals een kortstondige kortsluiting midden tussen twee beats en duizelig makende stereofratsen zoals op Reunion 2. Een aantal titels, zoals PWSteal.Ldpinch.D is vernoemd naar computervirussen en kwaadaardige software. Een verwijzing naar Aphex Twins frustratie over het feit dat veel van z’n muziek weglekt via uitwisselingdiensten als Limewire en Soulseek. Ook Chosen Lords is daar inmiddels te vinden.

Toch is dit een cd die je wilt hebben. De dynamiek is fantastisch en de selectie van 41 nummers die de oorspronkelijke serie telde is erg sterk. Een onmisbaar album voor Aphex Twin-adepten en voor mensen die op de hoogte willen blijven van wat er speelt in de eredivisie van de avontuurlijke elektronica.

Kunst / Expo binnenland

Geen greintje burgerlijkheid

recensie: De subversieve charme van de bourgeoisie

Met de tentoonstelling De subversieve charme van de bourgeoisie introduceert het Van Abbemuseum in Eindhoven een nieuwe benadering van de eigen collectie. Verspreid over twaalf zalen van de nieuwbouw worden klassiek-modernen uit de collectie samengebracht met hedendaagse kunst. Dit levert uiteenlopende confrontaties op. Zo zijn Nicole Wermers’ ruimtelijke collages van architectuurfragmenten harmonieus opgenomen in het kabinet met de permanente opstelling van de werken van El Lissitzky, maar hangt een Mondriaan uit de jaren dertig koel, klein en ver weg boven een groot, wollig paars-wit tapijt van Paulina Olowska.

Pierre Klossowski, Roberte et les collégiens V (vision du Professeur Octave), 1974, Collection André Goeminne, Nazareth
Pierre Klossowski, Roberte et les collégiens V (vision du Professeur Octave), 1974, Collection André Goeminne, Nazareth

Werkt de combinatie Mondriaan en Olowska bevreemdend, verontrustend wordt het pas als je de krijttekening Roberte et les Collégiens V, (vision du Professeur Octave) (1976) van Pierre Klossowksi in het vizier krijgt. De onpersoonlijke, afstandelijke sfeer gezet door Mondriaans zwart-witte Composition No. II,
wordt voortgezet in de koele weergave van een afschuwelijke gebeurtenis; een aanranding. Een man en een vrouw zijn in een claustrofobische ruimte aan de voet van een korte trap geplaatst. De man staat bijna onzichtbaar achter de vrouw en omknelt haar met beide armen, waarbij hij met een hand naar haar borst grijpt. De vrouw probeert zich van zijn greep te ontworstelen en heeft in het gevecht haar linkerbeen opgetrokken. Haar kruis wordt hierdoor het centrale punt van de compositie. Dit wordt nog eens versterkt door het derde personage in de tekening. Rechts onderin zit, enkel in silhouet zichtbaar, een man op de grond. Hij beschijnt het tafereel met een zaklamp. Door de plaatsing van het tapijt kan de toeschouwer eigenlijk niet de gewenste afstand bepalen tot deze tekening; die is of te klein of veel te groot. Hierdoor identificeert de toeschouwer zich in het ene geval met de laffe en gestoorde voyeur op de voorgrond of voelt zich vanaf de overkant van het tapijt een machteloze buitenstaander.

Harmonie

Silke Otto-Knapp, Figure (black & white), 2005, Courtesy greengrassi, London
Silke Otto-Knapp, Figure (black & white), 2005, Courtesy greengrassi, London

Van verontrusting is geen sprake in de sprookjesachtige combinatie van het werk van Silke Otto-Knapp en de Licht-Ruimte-Modulator
(1930) van László Moholy-Nagy. Otto-Knapps Figure (black & white) (2005) is in zilververf uitgevoerd waardoor de afgebeelde dansende fee in combinatie met het licht van Moholy-Nagy’s kinetische sculptuur met vlagen tot leven wordt gewekt. Ook de drie werken (uiteenlopende technieken op papier) van Iris van Dongen en een potloodtekening van Jan Toorop uit 1899 hebben een voor de hand liggende connectie. In eerste instantie lijkt het overdonderende formaat en de donkere kleuren in het werk van Van Dongen de kleine Toorop volkomen weg te drukken. Maar al snel blijkt dat door de decoratieve en organische lijnvoering van het bijna abstracte The Revolutionary’s Farewell (2003) Toorop en zijn Jugendstil georiënteerde tijdgenoten in dit kabinet overheersend aanwezig zijn. De vrouwen die in Van Dongens werk figureren, steken met hun witte gezichten scherp af tegen de zwarte achtergrond en doen denken aan de bijna doorzichtige, droomachtige vrouwen van Klimt. De combinatie met de decoratieve elementen in sjaals, kleding en tatoeages versterkt dit. Doodshoofden spelen hierbij een grote rol, wat het geheel een symbolische lading geeft. Net als Klimt verheft Van Dongen de personages hierdoor tot metaforen.

Burgerlijk

Iris van Dongen, The Revolutionary's Farewell, 2003, Courtesy Galleria Francesca Kaufmann
Iris van Dongen, The Revolutionary’s Farewell, 2003, Courtesy Galleria Francesca Kaufmann

Er is met de tentoonstelling duidelijk een link gelegd tussen hedendaagse kunst en werk uit de eerste decennia van de vorige eeuw. In de eerste zaal wordt de keuze voor deze periode gekoppeld aan de ontstaansgeschiedenis van het museum. Twee replica’s van de houten bankjes daterend uit de periode van de opening in 1936, de houten lambrisering en vier schilderijen uit de collectie van Henri van Abbe, de industrieel die de bouw van het museum financierde, verwijzen naar de burgerlijke oorsprong van dit museum. Hiermee zijn we bij de dubbelzinnige titel van de tentoonstelling aangekomen. Hoewel de combinatie subversief en bourgeoisie al voldoende vragen oproept, maakt de ondertitel van de tentoonstelling ‘de burgerlijke elementen in de hedendaagse kunst’ het nog een graadje erger. Want wat wordt er met burgerlijk bedoeld? ‘Bekrompen’ is een van de betekenissen, maar het is ook een woord voor een inwoner van een gemeente. Eigenlijk iedereen dus. Volgende vraag: waar is die burgerlijkheid in de tentoonstelling terug te vinden? In de huiselijke elementen in een aantal van de tentoongestelde werken? Zoals de vrolijk-truttige interieurinstallatie G – An Interior (2002) van Lukas Duwenhögger of de decoratieve en met foto’s beplakte kamerschermen Four-part Screen en Five-part Screen (beide 1979) van Marc Camille Chaimowicz? Of getuigt het van burgerlijkheid om als hedendaags kunstenaar terug te grijpen naar technieken als collages, schilderijen en tekeningen? Ik kwam er niet helemaal uit.

Intelligente bezoekers


Na anderhalf jaar directeurschap in Eindhoven richt Charles Esche zijn pijlen nu op het extraverter maken van het museum. Tegelijkertijd wil hij het Van Abbemuseum niet als een populaire cultuurtempel laten functioneren, maar moeten de bezoekers worden getrokken met de belofte dat er een beroep op hun intelligentie zal worden gedaan. De educatieve aanpak van De subversieve charme van de bourgeoisie maakt wel duidelijk dat ervan uit wordt gegaan dat de bezoekers van het Van Abbemuseum graag zelf nadenken. Afgezien van een introductie in de vorm van een zaaltekst is er weinig houvast voor de eventuele verwarde bezoeker. Verwarring die goed veroorzaakt zou kunnen worden door de veelheid aan uiteenlopende onderwerpen die tegelijkertijd worden aangesneden. Dit had de tentoonstelling gelaagd en interessant kunnen maken, maar ik kreeg meer het gevoel dat de de complexiteit van het tentoonstellingsgegeven de grote hoeveelheid interessante werken ondersneeuwde.

Film / Achtergrond
special: Matthew Barney: The Cremaster Cycle

Bovenmenselijke perfectie

De Cremaster Cycle van beeldend kunstenaar Matthew Barney is een ambitieuze filmserie die bestaat uit vijf delen met een totale looptijd van ruim vierhonderd minuten. In de films wordt een breed scala aan onderwerpen aan elkaar verbonden met een complexe en cyclische logica die door Matthew Barney nauwkeurig is uitgedacht. Het Filmmuseum heeft recentelijk alle delen aangekocht. De serie is van 6 april tot en met 3 mei te zien.

De Cremaster Cycle begeeft zich op het grensvlak tussen autonoom beeldende kunst en film en valt daarom moeilijk samen te vatten. De basislijn van de serie is het seksuele ontwikkelingsproces van een embryo, waarbij seksuele ambiguïteit een grote rol speelt. Dit basisthema wordt getoond aan de hand van uiteenlopende onderwerpen en personages. In hun gelaagde verwijzingen en complexe verscheidenheid zijn deze elementen duizelingwekkend.

Nimfen in een zeppelin

Scène uit <i>Cremaster 1</i>
Scène uit Cremaster 1

Cremaster 1 begint met een synchrone dansshow op een groots sportveld, terwijl twee zeppelins over het veld vliegen. In de zeppelins zitten stewardessen rondom een tafel te wachten. Ze lijken de wakers te zijn van een vrouw. Onder een tafel is zij bezig met een onduidelijk ritueel, waarbij ze druiven probeert te pakken. De druiven gebruikt ze vervolgens om tekens mee te maken die worden geïmiteerd door de danseressen op het sportveld. Deze symbolische vormen verwijzen naar de stadia van het seksuele ontwikkelingsproces.

De spanning in de film wordt voornamelijk gecreëerd door de soundtrack. In de zeppelin heerst een kille sfeer en wordt de stilte alleen onderbroken door een monotoon geruis. Als de actie zich verplaatst naar de danseressen op het sportveld zwelt romantisch aandoende muziek op die verwijst naar oude Hollywood musicals. Hiermee lijkt de film nog een voorzichtige lofzang op de mogelijkheden van het seksuele differentiatieproces.

Duistere tegenhanger

Scène uit <i>Cremaster 2</i>
Scène uit Cremaster 2

Cremaster 2 zet al een stap verder in de schijnbaar oneindige complexiteit van de cyclus. De film is veel grootser opgezet, maar vormt slechts een proloog voor het langere en meer hermetische derde deel. Cremaster 2 begint met imposante shots van landschappen. Daarna focust de film zich op een ritueel dat het midden houdt tussen een huwelijk en een seance. De film gaat vervolgens over de seriemoordenaar Gary Gillmore (gespeeld door Barney zelf) die uiteindelijk op een groot meer een stier berijdt als een rodeorijder. Gedeeltelijk lijkt de film ook te gaan over een soort mentale en fysieke staat van de VS. Het sublieme landschap wordt gespiegeld aan de duistere psyche van Gillmore. Dit tweede deel is dan ook de duistere tegenhanger van Cremaster 1. Het zet ook de eerste stap in de eindeloze reeks verwijzingen, symbolen en tekens van Barney. Zo speelt Norman Mailer, de schrijver die over Gillmore schreef in het boek (Executioner’s song), een rol in de film.

Esthetische beproevingen

Scène uit <i>Cremaster 3</i>
Scène uit Cremaster 3

Cremaster 3 is het langste en nieuwste deel in de serie en is daarmee ook het meest uitgebreid en duizelingwekkendst. Het resultaat is overdonderend, maar tegelijk ook een beproeving voor de toeschouwer. De film begint in een mythisch land, om zich vervolgens te verplaatsen naar het Chrysler gebouw in New York. In Barney’s visie wordt de art deco wolkenkrabber een grootse ivoren toren. De toren vormt het decor voor bizarre rituelen van de vrijmetselarij. Barney speelt de rol van een leerling die een serie ingewikkelde tests moet doorstaan. Uiteindelijk faalt hij hierin en transformeert hij in een androgyn gedrocht. De film verplaatst zich vervolgens naar het Guggenheim museum waar de toeschouwer getuige is van een duizelingwekkende serie beproevingen.

Barney’s gebruik van deze locatie is subliem, omdat hij hier alles lijkt te vermengen. Hardcore punk bands, een hele groep danseressen, mythologische wezens en conceptuele kunstenaar Richard Serra zijn allen verenigd in het Guggenheim, terwijl Barney zich al klimmend een weg baant door het modernistische bouwwerk. De shots in Cremaster 3 hebben een onmenselijke perfectie die onheilspellend is, maar het tempo is door Barney bewust laag gehouden alsof we ons moeten schikken aan het ritme van een oncontroleerbare droomlogica.

Cyberpunk Ovidius

Scène uit <i>Cremaster 4</i>
Scène uit Cremaster 4

Cremaster 4 is het oudste deel uit de serie en lijdt daardoor het meest onder zijn nog goedkope budget en bescheiden productiemethoden. De film is soms groezelig en onscherp, waarmee duidelijk wordt hoe de serie is geëvolueerd van een bescheiden kunstproject naar een groots epos. In de film speelt Barney een tapdansende sater die in de gaten wordt gehouden door een groep nimfen. Parallel daaraan vindt een race plaats tussen twee motoren. Uiteindelijk vindt er een fusie plaats tussen het lichamelijke en het technologische door een samenkomst van de voertuigen met de energieke sater.

Cremaster 5 heeft met zijn barokke setting in Boedapest en de, speciaal voor de film gemaakte, operamuziek het meest weg van een romantische conclusie op het hele epos. Actrice Ursula Anders (ooit eens het eerste Bond-meisje in Dr. No) zingt uitgedost in een extravagant kostuum een soort klaagzang voor haar geliefde (wederom Barney). Na een dramatisch afscheid ondergaat hij in een badhuis een metamorfose waarmee hij zijn mannelijke seksuele identiteit lijkt op te geven voor een hybride tussenvorm.

Bombastische leegheid

Scène uit <i>Cremaster 5</i>
Scène uit Cremaster 5

De Cremaster Cycle is voor een conventioneel filmpubliek waarschijnlijk te hermetisch. Barney is ook niet gebonden aan de conventies van de cinema in traditionele zin omdat hij werkt vanuit een autonome positie als kunstenaar. Maar toch zijn er voor een cinefiel genoeg verwijzingen die tonen dat Barney sterk is beïnvloed door de filmgeschiedenis. Zo is hij schatplichtig aan Stanley Kubrick in Cremaster 1, waar het interieur van de Zeppelin verwijst naar 2001: A Space Odyssey. Verder lijken de shots van weidse landschappen in Cremaster 2 op de eerste openingsscènes van The Shining en de tripsequentie in 2001.

De manier waarop Barney spanning opbouwt met een ondefinieerbare sfeer en industriële geluidseffecten doet aan David Lynch denken. En zijn fascinatie voor extreme lichamelijke veranderingsprocessen is te vergelijken met de gewelddadige metamorfosen uit David Cronenbergs The Fly en Videodrome. Het unieke van Barney zit hem voornamelijk in zijn vrijheid om zijn visie door te voeren op een schaal die voor veel regisseurs ondenkbaar is. Aan de ene kant is het effect verdovend door zijn grootschaligheid en perfectie, die het resultaat is van een minutieus uitgewerkte visuele stijl waar elke detail meetelt. Hiermee lijkt Barney stilistisch op toonaangevende regisseurs van videoclips. De strakke producties van Jonathan Glazer, Chris Cunnigham en Mark Romanek, waar stijl in veel gevallen de inhoud overschaduwt, zijn in hun koele gladheid te spiegelen aan Barney’s oog voor esthetische perfectie. Barney verbindt deze filmische achtergrond aan een eigenzinnige wetmatigheid. De toeschouwer moet in dat opzicht de Cremaster cycle ondergaan als een ritueel, waarbij een zekere mate van onderwerping noodzakelijk is. En daar rijst de vraag in hoeverre de cyclus werkt.

De Cremaster Cycle is verdovend in zijn bijna bovenmenselijke perfectie. De films geven een onwerkelijke sensatie die het gevolg lijkt van overrijpe pretenties. De serie vormt een voorbeeld van creatieve overmoed die steeds wil overdonderen, maar daardoor ook een mate van afstandelijkheid creëert. De scènes die zich afspelen in het Guggenheim lijken hier een symbool voor te zijn. Het museum is niet zozeer een tempel voor de hoge kunsten, maar een speelruimte voor uiteenlopende culturele uitingen die in hun confrontatie een spanning teweegbrengen. Barney is daarmee te plaatsen in een cultureel speelveld waar alles lijkt te kunnen en mogen. De rituele daden die Barney voor zichzelf opwerpt hebben nog een bepaalde orde of waarde tegenover het geweld van deze culturele conditie. Maar als laatste redmiddel lijken ze ondanks hun precieze en complexe hermetica solipsistisch en leeg.

Boeken / Fictie

‘Ik liet mijn noordse lier over de steppe galmen’

recensie: Alexandr Poesjkin - De novellen in verzen / Vroege Lyriek / Lyriek in Ballingschap

Over het leven van Alexandr Poesjkin (1799-1837) zou je een roman kunnen schrijven, desnoods in verzen. Adellijke nazaat van een Afrikaan die door islamitische slavenhandelaren naar het Russische hof was gebracht, verbannen door de tsaar, onstuimige liefdesaffaires, dood na een duel – en in de tussentijd ook nog kans gezien tot het scheppen van een oeuvre van wereldformaat, de grondslag van de moderne Russische letteren, dat nu dan eindelijk integraal in het Nederlands verschijnt.

Jevgeni Onegin, daar kennen we Poesjkin allemaal van, en misschien ook van Boris Godoenov, vanwege de opera, maar dat is niet meer dan het topje van een ijsberg die nu in zijn geheel door Hans Boland in het Nederlands wordt vertaald, wat automatisch betekent: keuzes maken. Dat begint al bij de manier waarop je een immens project als dit moet indelen. Chronologisch ligt voor de hand, maar levert weer de nodige problemen op doordat Poesjkin niet gewoon keurig de ene bundel na de andere schreef. Links en rechts kwamen de afgelopen eeuwen op verschillende momenten nog verzen en fragmenten boven water, vandaar dat Boland de boel enigszins thematisch bij elkaar heeft gebracht.

~

Het eerste deel bevat de novellen in verzen: korte verhalen, maar dan op rijm, waarin veel over de steppen van het oude Rusland wordt gezworven, oorlog en strijd nooit ver weg zijn en mannenharten kloppen wegens roomblanke damesboezems en dergelijke. Zeer meeslepend allemaal, want wat een temperament had de man. In deze collectie is ook Roeslan en Ljoedmila te vinden, het werk waarmee Poesjkin op slag beroemd werd. Niet dat hij daar vreselijk veel aan had, want dwars was de Voltairefan ook en dat viel niet echt goed in het tsaristische vaderland. Vandaar dat hij na een gedicht over de vrijheid werd verbannen. Daar moeten we ons overigens geen Goelag-toestanden bij voorstellen: Poesjkin kwam in Moldavië terecht en op de Krim, in zeer aangename omstandigheden, waaronder telkens weer een flinke voorraad aantrekkelijke en willige vrouwen.

Daar lezen we dan weer over in de beide andere delen van het eerste trio, dat inmiddels is verschenen – met de nodige subsidiaire hulp – bij de kleine uitgeverij Papieren Tijger, die daarvoor een luid en welgemeend compliment krijgt. Zij bevatten lyriek die Poesjkin schreef zowel voor als tijdens zijn verbanning. Wat opvalt – naast het enorme enthousiasme – is de grote verscheidenheid aan onderwerpen en de volwassenheid die zelfs zijn vroegste verzen al bezitten. De vorm is op zich niet zo vreselijk interessant. Poesjkin experimenteerde wel met de verschillende mogelijkheden die de dichtkunst hem bood, maar wij zijn inmiddels al zoveel gewend dat we de schouders ophalen bij de subtiele nuances in metrum en rijm, al zal de liefhebber daar anders over denken.

Koran

Alexandr Poesjkin (1799-1837)
Alexandr Poesjkin (1799-1837)

Tussen de overvloed zitten echte missers, gelegenheidsversjes zonder eeuwigheidswaarde die natuurlijk wel mee moeten in een verzameld werk, maar door de bank genomen is het niveau uitzonderlijk hoog. Je krijgt op den duur ook de indruk dat Poesjkin niet veel anders deed dan dichten. Overal reageert hij op met verzen, of dat nou een briefje is van de volgende dame waaraan hij zijn hart verloren heeft of een bijdrage in een tijdschrift die hem niet zint, tot en met grote onderwerpen als de dood van vrienden of van die typisch dichterlijke thema’s, en dan waagt hij zich ook nog aan varianten op en gedeeltelijke vertalingen – uit de losse pols – van uiteenlopende werken als Orlando Furioso en de Koran – allemaal even meeslepend. Goed trouwens dat Boland ook voor noten heeft gezorgd, want de collegae waar Poesjkin zich in geschrifte druk over maakt zijn inmiddels tot literair stof verpulverd.

Een aanzienlijk deel van de indruk die het gebodene maakt komt verder op het conto van de vertaler, die dicht bij de originelen bleef, maar waar nodig stevig ingreep. Waar Poesjkin aan het modderen slaat, wil Boland nog wel eens verbeterend optreden. Ook is hij niet vies van een stevig anachronisme (‘Ze met broodkruimeltjes strikken/Werkt al evenmin: zij kicken/Blijkbaar op heel ander voer’) en hij presteert het zelfs om onvoltooide gedichten naar eigen inzicht af te maken. Schandelijk natuurlijk, maar het gaat goed en dat is het enige dat telt. Straks nog zes delen te gaan. Je vraagt je soms af: waar hebben we het aan verdiend.

Boeken

Expeditie door de niet-hedendaagse Europese cinema

recensie: Dirk Lauwaert - Dromen van een expeditie. Geschriften over film, 1971-2001

De Vlaming Dirk Lauwaert is geen filmrecensent, maar een kunstcriticus die over films schrijft. Niet dat hij geen hart voor films heeft: de essentie van veel van de essays en kritieken die in deze bloemlezing zijn opgenomen is een groot persoonlijk enthousiasme.

De auteur kijkt met een intellectuele maar niet louter wetenschappelijke blik, die resulteert in bedachtzame, hoogst persoonlijke kritiek. Na Bertolucci’s Last Tango in Paris gekraakt te hebben, stelt hij: “Definitief oninteressant voor mij.” Eerlijk is hij ook: zo tref je een fraai artikel aan over zijn fascinatie voor porno.

Bondig

Scène uit David Cronenbergs 'Dead Ringers'
Scène uit David Cronenbergs ‘Dead Ringers’

Lauwaert heeft geen waardering voor het massavermaak van Hollywood, maar des te meer voor de grote Europese cineasten (Visconti, Pasolini, Fassbinder, Kieslowski). Dit is te verwachten van iemand die zijn filmkritieken in kunsttijdschriften schreef (onder andere in Kunst en Cultuur), maar wel wat jammer. Films en filmmakers als Spielberg verdienen wellicht meer, maar aan de andere kant is de manier waarop hij ze kraakt wel pakkend: die is niet cynisch, maar vaak bondig en gevat. De auteur verloor ook al gauw interesse in de hedendaagse cinema (zouden er volgens Lauwaert geen interessante films meer worden gemaakt?). Ook jammer, maar bovendien kortzichtig: zijn korte kritiek op de stand van zaken anno 1996 is het simplistische commentaar van iemand die niet verder wil kijken dan zijn neus lang is. En waar was Lauwaert in de jaren ’80? Zijn enige kritieken uit die tijd gaan over oudere films.

Boeiend

Scène uit 'Wolf'
Scène uit ‘Wolf’

Wat overblijft is een fraaie collectie artikelen die een breed spectrum beslaat: van stomme films tot moderne arthouse, van fysieke acteerstijlen tot cameravoering, van mise-en-scène tot bioscoopstoel. Lauwaerts stem is zwaar intellectueel maar nauwelijks autoritair. Niet die van een filmtheoreticus, maar van een bredere kunstkenner die met veel inzicht en een heldere blik naar films kijkt. Je moet wel van zijn schrijfstijl houden: hij weigert een essay van een conclusie te voorzien, en de vorm is bij hem even belangrijk als de inhoud. Dit levert vaak boeiende verhandelingen op, die misschien wel het best zijn als ze alleen opmerkingen en observaties bevatten.

Het tweede deel van het boek bevat langere essays: waarderingen van in vergetelheid geraakte acteurs (Alain Cuney, Jean Seberg) en bijvoorbeeld een eloquent essay over de kern van David Cronenbergs oeuvre. Deze artikelen zijn interessant, maar de korte kritieken uit het eerste deel zijn beter leesbaar. Daar vertelt hij in een paar zinnen waarom een film als Wolf als fantastiek verkeerd gefilmd is, of verklaart hij het verschil tussen Bette Davis en Marlene Dietrich. Een voorbeeld van hoe succinct hij zijn mening weet te verwoorden: “een snelcursus in psychische weerbaarheid” noemt hij de nieuwe geweldsfilms uit de vroege jaren ’70. Je vraagt je af wat hij over de horrorfilms van de 21e eeuw zou schrijven.

Boeken / Fictie

Euthanasie gaat niet over uitersten

recensie: Gil Courtemanche - Een mooie dood

.

In Een mooie dood draait het om de vader van de Franstalige Canadees André. Het is kerst en de man heeft niet lang meer te leven. Zoals Courtemanche het de dokter laat zeggen:

Er is niets met hem aan de hand behalve zesentachtig jaar, rigide Parkinson, een uitgeput hart, dichtgeslibde aderen, de dood in het vooruitzicht en een honds karakter. Vrolijk Kerstfeest.

Je dood eten

Als de hele familie aan de kerstdis zit, houdt iedereen de oude vader, die nauwelijks meer kan praten of lopen, nauwlettend in de gaten. De zieke kan namelijk nog wel eten, en dat is zijn lust en zijn leven. Maar moeten zijn kinderen hem niet de volvette kazen en de calorierijke sinaasappelpudding onthouden omdat hij daardoor misschien langer zal leven?

Courtemanche heeft een interessante vraagstelling in Een mooie dood: mag je een stervende zijn plezier ontzeggen, enkel en alleen omdat dat plezier zijn dood zal betekenen? Dezelfde vraag, in een andere vorm, komt aan bod in Mar Adentro en overal waar je over euthanasie praat: kun je en mag je iemand iets gunnen dat zijn dood zal betekenen?

Zwart-wit

In Mar Adentro speelden veel personages die stuk voor stuk twijfelden over deze vraag, elk op hun eigen manier. Maar in Een mooie dood is het antwoord op de prangende vraag zwart-wit: Andrés broers en zussen zijn verdeeld in het kamp van de ‘Medici’, die het leven willen rekken door soberheid en de ‘Boeddhisten’, die de levensvreugde voorop hebben staan en de dodelijke afloop voor lief nemen.

Omdat in Een mooie dood de beide polen lijnrecht tegenover elkaar staan, is het eigenlijk helemaal geen interessant boek. Het uitgangspunt is intrigerend en kan veel stof tot nadenken opleveren, maar Courtemanche beperkt zich tot het verkennen van de paradox van een lang en doods leven door soberheid of een snelle dood door echt te leven. Dit vind je overal in het boek terug, tot vervelens toe, want Courtemanche breidt de schijnbare tegenstellingen uit tot in alle lagen van het boek.

Al ben ik niet meer bang voor hem, hij boezemt me nog wel doodsangst in. Waarom houden vaders niet van hun kinderen? Of beter gezegd: waarom weten kinderen bijna nooit dat hun vader van ze houdt? Dat soort vragen interesseren me niet, ook al zijn ze relevant; maar ik wil het antwoord wel weten. Ik hoef niet te begrijpen. Wel te weten.

Op tegenstellingen en paradoxen als deze hierboven moet Een mooie dood drijven, maar het boek houdt het hoofd amper boven water. Courtemanche had een goed idee, maar de uitwerking is oppervlakkig en mak. Het echte dilemma en de zogenaamde dilemma’s er omheen gaan al gauw vervelen omdat Courtemanche alles wat hij opschrijft meteen weer wil ontkrachten. Een mooi gevonden einde kan niet meer verhullen dat de schrijver met Een mooie dood zelf eigenlijk ook niet wist wat hij wilde.

Euthanasie bestaat uiteindelijk maar uit twee opties, maar het debat erover laat een breed spectrum zien tussen die twee uitersten. Ondanks Courtemanches poging tot spelen met tegengestelden is Een mooie dood te zwart-wit en daarmee, paradoxaal genoeg, vlees noch vis geworden.

Boeken

Een serieus te nemen pulpfilmer

recensie: Tom Mes - Agitator: The Cinema of Takashi Miike

Tom Mes is een van de weinige critici die de Japanse regisseur Takashi Miike serieus neemt. De meeste van Miikes aanhangers houden immers van zijn films om precies dezelfde basale redenen dat zijn tegenstanders ze verafschuwen: het ‘ultrageweld’ en het doorbreken van alle denkbare taboes. Maar wie meer dan één van Miikes films gezien heeft, weet wel dat er meer bij komt kijken dan sensationele seks en geweld.

Mes legt in dit lijvige boek haarfijn uit waarom. Hij ontwaart zelfs een intellectuele ‘auteursstem’ die steevast een aantal motieven en thema’s in zijn films terug laat keren. Miikes karakters, meent Mes, missen altijd een basis, of die nu psychisch, fysisch, metafysisch of geografisch is, en dit gemis uit zich in geweld. Dat Miike zulke thematiek hanteert is niet zo verrassend of opmerkelijk, dat ze in zijn oeuvre zo consequent en evident terugkeert wel.

Scene uit Audition
Scene uit Audition

Genreklussen

Miike is namelijk een notoire veelfilmer (de teller is inmiddels de 60 gepasseerd) die tot voor kort nog nooit een eigen film geschreven had: hij wordt ingehuurd om een klus te doen, meestal binnen het actie- en misdaadgenre. Zo heeft hij aan het begin van zijn carrière een aardige hoeveelheid pulpfilms voor de videomarkt in elkaar gedraaid, en weet hij ook nu nog al gauw een film of vijf per jaar te voltooien. Dat kan alleen een regisseur die nooit een aangeboden project afwijst. Pragmatische workaholics zijn, zeker in Japan, geen uitzondering in de filmwereld, maar een regisseur die een oeuvre heeft opgebouwd dat even omvangrijk als intellectueel interessant is, is moeilijk denkbaar.

Het grootste gedeelte van het boek is dan ook besteed aan een nuchtere analyse van Miikes films. De oude (volgens Mes vaak waardeloze) videofilms, een melancholieke boeventrilogie, een Robocopripoff, Miikes meesterwerk Audition, ze worden allemaal op een zakelijke en deskundige manier belicht. Zo biedt Mes de enige plausibele verklaring voor de cryptische slotscène van Ichi the Killer, gaat hij als eerste (en voorlopig enige) in op Miikes allereerste films, en ontwaart hij een intellectueel spel met vorm en inhoud in de overdonderende Dead or Alive-films.

Scene uit Dead or Alive
Scene uit Dead or Alive

Naslagwerk

Mes weet waar hij het over heeft: vorm, inhoud, achtergronden, details en ontvangst in het thuisland komen aan de orde. Dit maakt van Agitator een uitputtend boek, aan de ene kant waardevol omdat het letterlijk alles behandelt wat Miike ooit gemaakt heeft, aan de andere kant is het dusdanig droge en gedetailleerde kost dat het onmogelijk is het ononderbroken te lezen. Het laat zich dan ook het best gebruiken als naslagwerk. De filmanalyses zijn aangevuld met talrijk fotomateriaal, een interessant interview met Miike, een kort biografisch hoofdstuk, en een overbodige vertaling van Miikes dagboeken bij het maken van Ichi the Killer.

Mes mag dan trouwens hebben bewezen dat er in Miike een unieke cineast schuilt, de Japanner zelf ontkent zulke veronderstellingen hardnekkig. “I don’t like effort,” stelt hij wanneer hem gevraagd wordt waarom hij regisseur is. Vanuit je stoel andere mensen laten werken, omdat dit het gemakkelijkst afgaat. Valse bescheidenheid of gevoel voor humor? Miike lacht in ieder geval het laatst.

Agitator: the Cinema of Takashi Miike verscheen onlangs in herziene uitgave, met extra fotomateriaal en een bijgewerkte filmografie, die in het ontvangen recensie-exemplaar echter ontbreekt.

Theater / Voorstelling

One Flew Over The Cuckoo’s Nest mist diepte

recensie: One Flew Over The Cuckoo’s Nest (Joop van den Ende Theaterproducties)

“Ik ben niet groot genoeg”, zegt Chief Bromden halverwege de voorstelling One Flew Over The Cuckoo’s Nest. Lange tijd heeft hij niets gezegd. Eigenlijk gaat iedereen in de psychiatrische inrichting er van uit dat de indiaan doofstom is. Niet dus. En met zijn stelling verwoordt hij het gevoel wat veel van de patiënten met zich meedragen: ze voelen zich te klein voor de grote maatschappij buiten de muren van de kliniek.

Het boek One Flew Over The Cuckoo’s Nest van Ken Kesey kreeg vooral bekendheid door de met vijf oscars bekroonde verfilming van het boek in 1975, met daarin een hoofdrol voor Jack Nicholson als de crimineel Randle P. McMurphy. In de productie van Joop van den Ende Theaterproducties neemt acteur Victor Löw deze rol op zich. Deze kleine crimineel is eigenlijk veroordeeld tot dwangarbeid, maar komt in de kliniek terecht omdat er getwijfeld wordt aan zijn psychische gezondheid. In het gesticht spoort hij zijn medepatiënten vanaf het eerste moment aan samen met hem de strijd aan te gaan tegen het heersende regime van hoofdzuster Ratched. Deze rol wordt gespeeld door Simone Kleinsma, die in deze productie haar toneeldebuut maakt.

Gek typetje spelen

~


Ramen met tralies, een doffe grijze vloer met daarboven een uittorende zusterpost, patiënten in precies dezelfde hemden. Aan het decor en kleding is veel gedaan om het beeld op te roepen van een kliniek waar voornamelijk treurnis hangt. Maar dit is niet het gevoel dat de psychiatrische patiënten oproepen, als ze voor de eerste medicijntoediening op het toneel verschijnen. Veel van de acteurs zijn te veel bezig om een gek typetje te spelen zonder dat ook echt uit te dragen. Hierdoor duurt het een tijdje voor je jezelf in een psychiatrische kliniek waant. Alleen Kees Boot met een oprechte aanstekelijke lach en de werkelijk waanzinnige Paul Hoes weten je vanaf het eerste moment mee te nemen in de situatie van een inrichting. Aansprekend is ook de expressie op het gezicht van Peter van Bokhorst, die op de achtergrond bijna continu de gekruisigde uitbeeld, zolang de spijkers (symbolisch) niet uit zijn handen worden getrokken.

Desondanks lijkt deze toneelversie van One Flew Over The Cuckoo’s Nest meer op een komedie dan op toneel met een sterke boodschap. Ook Simone Kleinsma en Victor Löw kunnen dit niet voorkomen. Kleinsma heeft niet de krachtige, autoritaire allure, die de rol van hoofdzuster Ratched wel vereist. Zelden krijg je de indruk dat zij de touwtjes in handen heeft in de kliniek. Dat kan Victor Löw zich meer toeëigenen, maar heeft als gevolg dat Löw zich vaak overschreeuwt. Deze tomeloze energie kwam de acteur bijvoorbeeld in zijn solovoorstelling De Redenaar nog goed van pas, maar in One Flew Over the Cuckoo’s Nest slaat hij hierin veel te veel door.

Klucht

~


Doordat in deze uitvoering van Joop van den Ende Theaterproducties sterk de nadruk ligt op de komische noot van het stuk krijgt de voorstelling trekjes van een klucht. Vooral de overdreven wijze waarop de ziekenbroeders met hun patiënten omspringen dragen niet bij aan het waarheidsgehalte van het toneelstuk. Iets wat te betreuren is, omdat de teksten daarvoor wel geschikt zijn. Dit blijkt vooral wanneer de zwijgende Indiaanse patiënt – Chief Bromden – zijn belevingswereld onder woorden brengt. Door de interactie die hij opbouwt met McMurphy voelt hij zich uiteindelijk weer groot. Maar dat is te laat om van One Flew Over the Cuckoo’s nest een grootse, meeslepende toneelvoorstelling te maken.

One flew over the cuckoo’s nest van Joop van den Ende Theaterproducties is in ieder geval nog tot en met eind juni te zien. Een uitgebreide speellijst vind je op deze site.