Film / Achtergrond
special: Swinging London

Het gemiste feest en de laatste trip

Swinging London is een programma dat is samengesteld door het Haagse filmhuis en bevat een veelzijdige selectie films uit de periode dat Londen het epicentrum was van alles wat hip was. Het programma is breed van opzet en geeft een goed beeld van de toenmalige verwarde tijdgeest.

Swinging London is voor generaties die de jaren zestig niet hebben meegemaakt verworden tot een cliché met veel toeters en bellen. De stokpaardjes zijn bekend: popmuziek, vrije seks en te korte rokjes. Wie de openingsscène van de eerste Austin Powers film ziet, krijgt het allemaal voorgeschoteld als een bliksemcursus in retrostijl en periodegebonden semiotiek. De jaren zestig waren dus cool en groovy als een wazig overbevolkt feest, waar alles leek te kunnen maar waar we niet voor werden uitgenodigd.

~

De culturele kloof die is ontstaan is veelzeggend, omdat de diepere politieke en seksuele veranderingen die de periode heeft voortgebracht enerzijds gemeengoed zijn geworden en anderzijds niet zijn geëindigd in het utopische ideaal dat iedereen toen voor ogen had. Recentelijk vormde deze discrepantie tussen de droom van de nieuwe mogelijkheden en de beperkingen die de werkelijkheid opwerpt het centrale thema van Phillipe Garrels film Les amants réguliers (2005). De nieuwe vrijheden bleken in die film een relatieve illusie te zijn, die ook veel onzekerheid met zich meebracht. En in de zeer uitgebreide en diepgaande selectie die door het Haagse Filmhuis wordt geboden is eveneens een spanning te merken tussen oude waarden en nieuwe vrijheden.

Het programma Swinging London bestaat uit verschillende subprogramma’s die aan bepaalde thema’s zijn verbonden. Een programmadeel behandelt de relatie tussen de opkomende popmuziek en de wijze waarop films in probeerden te haken op het fenomeen. Richard Lesters Beatlesfilm A Hard Day’s Night (1964) geldt als het grote voorbeeld voor films die zonder een duidelijke plot en met veel stilistische kunstgreepjes meereden op de populariteit van muziekbands. Lesters nerveuze en melige film leidde tot een hele serie navolgers, waaronder John Boormans Catch Us if You Can (1965) met de band The Dave Clark Five. Boormans film is een verrassend saai debuut, dat echter wel kritiek levert op de commercialisering van de jeugdcultuur. Hij wist deze onopmerkelijke film op te volgen met de briljante misdaadfilm Point Blank (1967), een van de toonaangevende films van de jaren zestig.

Wilde onschuld

<i>The Knack and How to Get it</i>
The Knack and How to Get it

Een andere thematische constante in het programma vormen de films die de nieuw ontstane vrijheden als uitgangspunt gebruiken voor onzekere en twijfelende personages. Een verrassing in dat opzicht is Richard Lesters The Knack and How to Get it (1965), een film die imponerend opent met de muziek van John Barry en een shot waarin een serie meisjes gefilmd worden als mysterieuze lustobjecten.

In de film raakt een verlegen en ongemakkelijke leraar (gespeeld door Michael Crawford, die beter bekend is als Frank Spencer uit de serie Some Mothers do ‘ave’ em), gefrustreerd door de seksuele aantrekkingskracht van zijn huisgenoot Tolen, die duidelijk the knack bezit. Het personage van Tolen is eigenlijk net als Michael Caines Alfie (ook te zien in het programma): een man die de nieuwe vrijheden manipuleert als een vehikel om te scoren, waarbij de kwantiteit van veroveringen de graadmeter van succes is. Lester speelt in de film met wensbeelden die voortkomen uit vernieuwingen in rolpatronen en seksueel gedrag. Daartegenover plaatst hij de onvermijdelijke nieuwe regels en beperkingen die ontstaan als vernieuwingen worden geïnstitutionaliseerd.

The Knack is soms gedateerd. De seksistische fetisjering van vrouwen en het brave einde zijn de grootste manco’s. Maar de film bevat wel een speels arsenaal van trucs en verwijzingen die tonen dat Lester duidelijk door de Nouvelle vague was beïnvloed.

<i>Georgie Girl</i>
Georgie Girl

Silvio Narrizano’s Georgie Girl (1966) biedt twee verschillende personages als polen van vrouwelijke rolpatronen. Lynne Redgrave is Georgina, een verlegen en onschuldige jonge vrouw die in de film wordt gecontrasteerd met de seksueel vrijere en opportunistische Charlotte Rampling. De plot biedt een improvisatorische structuur voor de wensen van Georgie die zich een weg probeert te bannen door wisselende situaties. Verschillende personages staan symbool voor bepaalde lifestyles en waarden.

<i>Darling</i>
Darling

John Schlesingers Darling (1965) is vergelijkbaar met Georgie Girl in Julie Christie’s zoektocht naar het geluk in een tijd waar alles lijkt te mogen. Maar de film is banaal in zijn voorspelbare ontwikkeling en zijn verouderde platitudes over liefde en zingeving. De film is minder sterk dan Schlesingers andere sixties-films, het speelse Billy Liar (1963) en zijn Amerikaanse uitstapje Midnight Cowboy (1969).

Kinderen van Marx en Coca-Cola

Het schitterende openingsshot van Antonioni’s Blow Up (1966) toont David Hemmings die met een groep arbeiders een fabriek uitloopt. Als hij van de groep wegloopt springt hij opeens in een flitsende cabrio. Het shot zegt alles over de nieuwe sociale mobiliteit van de periode en de kijker wordt tegelijk geconfronteerd met de schijn van alles. Maar de scène kan ook gemakkelijk symbool staan voor het probleem dat veel regisseurs in Engeland tijdens die periode kenmerkt.

De Britse regisseurs die opkwamen uit de groep van angry young men en de sociaal-realistische experimenten van de free cinema-stroming, waren erg verbonden aan maatschappelijke en politieke visies. Zo stelden ze het Britse klassensysteem ter discussie. In de jaren zestig werden de serieuze doelstellingen van deze generatie gekoppeld aan het enthousiasme van de nieuwe consumptiecultuur en een vrijer klimaat. Maar de hedonistische hype werd in veel films twijfelachtig ontvangen. In films als The Knack en Georgie Girl zijn de stijl en bepaalde personages erg swinging, maar de onderliggende visie blijft onzeker en kritisch.

Daarnaast is er in alle films een ambivalente fascinatie voor de nieuwe consumptiecultuur. Stilistisch wordt er gespeeld met nieuwe populaire media, zoals televisie en reclame. Voor onze generatie die al een pantser heeft ontwikkeld voor de invloed van de media vormt dit element een herinnering aan de eerste schokgolven die toen teweeg werden gebracht. Deze dubbele houding vormt een interessant element van het programma en toont dat de stijl van de films een deel vormt van de spanningen uit die periode.Cinematografisch leek dit een internationale tendens. Zo zijn er duidelijk links te leggen met de Nouvelle vague. Godard zei over zijn film Masculin féminin (1966) dat hij een beeld wilde geven van de generatie die leefde onder Marx en Coca Cola, en dat geldt eigenlijk ook voor de films uit dit programma. Het was een generatie die moest kiezen tussen politieke veranderingen of de verleidingen van de nieuwe kapitalistische cultuur.

Pop art en de Monroedoctrine

Naast het filmprogramma is er ook nog het programmaonderdeel Swingeing London te zien, waar een beeld wordt geschetst van undergroundfilms en de activiteiten van kunstenaars in die periode. In de film Richard Hamilton (1969) levert de gelijknamige kunstenaar, die ooit eens in een manifest de term Pop art uitvond, interessant commentaar op nieuwe culturele tendensen en zijn manier van werken. Hamilton weet zijn aantrekkingskracht voor de nieuwe beeldtaal van reclame en de pakkende semiotiek van filmsterren goed onder woorden te brengen. Aan de hand van voorbeelden (stills van een film noir, reflecties over de nieuwe consumptiecultuur en een veelzeggend nieuwsfilmpje over de arrestatie van Mick Jagger en galeriehouder Robert Frazer) weet hij op lucide wijze inzicht te verschaffen. Ook heeft Hamilton het over Marilyn Monroe als de belichaming van de tegenstrijdige elementen en als een symbool van de inherente tragiek van filmiconen.

De laatste trip

Een interessant document in het programma vormt Peter Whiteheads Tonite Let’s All Make Love in London (1968). In deze documentaire probeert Whitehead een verslag te geven van de culturele staat van de stad aan de hand van interviews en concertfragmenten. De film opent erg energiek met de muziek van Pink Floyd en beelden van een psychedelisch optreden. Gaandeweg wordt de film serieuzer als Whitehead verschillende sixties-iconen (Julie Christie, Michael Caine, David Hockney) vraagt wat er precies gaande is. Uit de interviews blijkt Londen wel te swingen, maar alleen voor de gelukkigen die het zich kunnen veroorloven. Whitehead gaf in een recent interview aan dat voor hem de nieuwe mogelijkheden in snelle mate werden geïnstitutionaliseerd.

<i>Performance</i>
Performance

Het programma sluit mooi af met Nicholas Roegs en Donald Cammells debuut Performance (1970). In de film speelt Mick Jagger een aan lager wal geraakte rockster die onderdak verleent aan een vluchtende cockney gangster. De film is als een slechte trip en het psychedelische einde lijkt op een excursie naar de duistere kanten van Londen. De film kwam na veel problemen uit in 1970 en toen leek de vrijheid al overschaduwd door de eerste slachtoffers van de drugscultuur. Maar de keuze voor Performance kijkt ook weer vooruit naar de cinema van Nicolas Roeg en de vernieuwende films die werden gemaakt in de jaren zeventig. En Londen zou met de komst van de punkbeweging weer de plek worden waar de dynamiek van de populaire cultuur tot uiting zou komen.

Het programma Swinging London is tot 6 mei te zien in Filmhuis Den Haag en daarna in verschillende filmhuizen door het land.