Nuances in goed en kwaad
In discussies over de Tweede Wereldoorlog wordt vaak in termen van ‘goed’ en ‘kwaad’ gesproken. Jan Procházka’s Koets naar Wenen laat echter een meer genuanceerd beeld zien; de scheidslijn tussen goed en kwaad is niet altijd even strikt.
In 1948 wordt de roman Zwart en wit van de Vlaming Gerard Walschap gepubliceerd. Walschap schrijft over de eenvoudige plattelandsjongen Jan, die tijdens de oorlog door een combinatie van jeugdige overmoed en naïviteit besluit aan het Oostfront te gaan vechten. Pas daar ziet hij wat de daadwerkelijke bedoelingen van de nazi’s zijn. Jan deserteert met gevaar voor eigen leven, maar in zijn geboortedorp in Vlaanderen is hij voor altijd een ‘zwarte’ – een collaborateur.
Wat Walschap in zijn boek laat zien, is dat het onderscheid tussen goed en kwaad niet altijd even scherp is. Voor de inwoners van het naoorlogse Vlaanderen daarentegen was er geen ruimte voor nuance: een zwarte een zwarte. De lezer van 1948 was er nog niet klaar voor om nuances te zien in de mate van daderschap.
Opgeschudde verhoudingen
Wat Walschap in 1948 deed, doet de Tsjech Jan Procházka bijna twintig jaar later opnieuw: hij laat de lezer op een andere, nieuwe manier naar de oorlog kijken. Procházka schrijft in 1966 het script voor de film Koets naar Wenen, en een jaar later verschijnt, ook van zijn hand, het gelijknamige boek. In Koets naar Wenen vertelt Procházka het verhaal van een Tsjechische boerin wier man aan het einde van de oorlog door de nazi’s wordt vermoord. De dag na zijn dood kloppen er twee Oostenrijkse Wehrmachtsoldaten bij haar aan. De mannen, doodsbang om in handen van de naderende geallieerden te vallen, dwingen haar om hen met haar paardenwagen naar Wenen te brengen. De boerin doet wat ze vragen, maar bedenkt tijdens de reis een plan voor het vermoorden van de soldaten om zo haar dode echtgenoot te wreken.
De overeenkomsten tussen de film en het boek zijn treffend. Procházka’s schrijfstijl is filmisch en de scènes worden gedetailleerd beschreven. Procházka duikt niet in de hoofden van de personages, maar laat aan de hand van voorvallen zien hoe de boerin en de jongste soldaat langzaam dichter tot elkaar komen. Dat leidt tot een onverwachts en overdonderend plot. Zonder het einde te verraden: de verhoudingen tussen goed en kwaad worden door Procházka flink opgeschud wanneer hij de menselijke kant van de Wehrmachtsoldaten toont, en tegelijk enkele verzetstrijders als genadeloze beesten neerzet.
Van nazimonsters tot mensen en terug
In 1948 grijpen de communisten de macht in voormalig Tsjecho-Slowakije. In hun propaganda zetten zij de Duitsers neer als ‘nazimonsters’. Pas tijdens de Praagse Lente in 1968 gaat de communistische partij een meer gematigde koers voeren. Juist in die periode wordt Koets naar Wenen een groot succes. Voor het eerst in de Tsjechische literatuur wordt de Duitser niet als monster neergezet. In tegenstelling tot de twintig jaar daarvoor staat men nu wel open voor een nuancering tussen goed en kwaad.
De successen van het boek en de film zijn echter van korte duur. In augustus 1968 valt de USSR, die allesbehalve blij is met het vrije Tsjecho-Slowakije, het land binnen. De censuur keert terug en de (West-)Duitsers worden weer als vijand beschouwd. Die vijand mag niet als mens geportretteerd worden, en dus wordt Koets naar Wenen door het communistische bewind verboden.
Individuen in de oorlog
Het is verwonderlijk dat Koets naar Wenen niet eerder naar het Nederlands is vertaald, want het boek is zeer indrukwekkend; zeker wanneer je bekend bent met de geschiedenis ervan. Procházka verlegt in Koets naar Wenen de aandacht van de politieke aspecten naar de menselijke kant van de oorlog. Hij zoomt in op individuen, zonder in de clichés van goed en slecht te vervallen. Hij zet mensen neer zoals ze echt zijn: soms goed en soms slecht, zélfs in de oorlog. In combinatie met Procházka’s prachtige, ogenschijnlijk eenvoudige, filmische schrijfstijl kan Koets naar Wenen worden beschouwd als een hoogtepunt in de naoorlogse Europese literatuur.