Verlichting als levenshouding
Bas Heijne heeft zich ontpopt tot de belangrijkste commentator in Nederland. Zijn essay Moeten wij van elkaar houden? kan niet ongelezen blijven door wie zich maatschappelijk betrokken noemt.
Een gevolg van de globalisering is dat mensen zich nadrukkelijk gaan richten op de samenleving waarin ze leven, zich afvragen wie ze zijn, waartoe ze behoren. Globalisering gaat gepaard, zou je kunnen zeggen, met lokalisering. Dat is al vaak geconstateerd, eerder al door Bas Heijne zelf in zijn essay Onredelijkheid.
Opkomst van het populisme
De huidige ‘politieke elite’ heeft geen antwoord op het populisme dat overal in Europa, en ook de Verenigde Staten, de kop op steekt. Nog altijd zijn de beelden van voormalig PvdA-lijsttrekker Ad Melkert tegenover Pim Fortuyn exemplarisch voor de onmacht van de traditionele partijen om maatschappelijke onvrede van een adequaat antwoord te voorzien. Ook dat is vaker geconstateerd, ook al door Bas Heijne.
Maar verwacht niet dat Moeten wij van elkaar houden? Het populisme ontleed een herhalingsoefening is, ook al bestaat het boek voor een groot deel uit herschreven stukken die al eerder gepubliceerd zijn en hier tot een eenheid zijn omgesmeed. Meer nog dan in Onredelijkheid en coherenter dan in de wekelijkse columns of incidentele bijdragen in NRC Handelsblad en andere media, richt Heijne zich op die globalisering en lokalisering; twee ontwikkelingen die bij elkaar horen en een verklaring bieden voor de opkomst en aantrekkingskracht van het populisme.
Angst om alles kwijt te raken
Het essay kent een vergelijkbare opbouw als het eerder genoemde Onredelijkheid. Vertrekpunt voor Heijne is ook hier zijn jeugd in Zwanenburg. De herinnering aan de vele dagen die hij aan zee doorbracht leidt tot een beschouwing over de Nederlandse strijd tegen het water en de verbondenheid met het landschap dat Nederland tot Nederland maakt. Onze verhouding tot dat land aan de zee is al eeuwen enigszins gelijk, maar recent is er een emotie bijgekomen: ‘de angst om dit alles kwijt te raken.’
Het gaat Heijne niet om de paradox van gecultiveerde natuurgebieden, ook niet om de concrete dreiging van een stijgende zeespiegel. Het gaat erom hoe we ons tot dat bedreigde land verhouden. We vragen ons af wat dat landschap precies tot het onze maakt.
Als we onze omgeving willen behoeden en behouden, wie zijn dan ‘wij’? (…) Wat houdt het begrip ‘nationale identiteit’ in, in een wereld die in toenemende mate pluriform is, waar afkomst en omgeving allang niet meer automatisch samenvallen?
Na de persoonlijke opening volgt een aantal hoofdstukken waarin Heijne ingaat op verschillende problematische verhoudingen tussen individu en samenleving. Hoe komt het bijvoorbeeld dat in een land waar de onvrede met de rechterlijke macht groeit – en populistisch uitgebuit en aangewakkerd wordt – de rechtspraak van televisierechter Frank Visser zo goedmoedig aanvaard wordt?
Wereldburgers vs. provincialen
Geleidelijk werkt Heijne toe naar zijn centrale stelling. Hij ziet in het maatschappelijke en politieke debat twee houdingen ten opzichte van de verlichting samenkomen en botsen. Enerzijds is er het humanistische, verlichte denken dat heilig gelooft in abstracte termen als gelijkheid, tolerantie, zachtmoedigheid, rechtvaardigheid. Binnen dat denken, bepalend voor de politiek sinds de Tweede Wereldoorlog
was voor het begrip identiteit geen plaats – iedereen had alleen nog ‘meerdere identiteiten’. Of je werkte aan je ‘persoonlijke identiteit’, waarmee zelfontplooiing werd bedoeld, wat in de meeste gevallen betekende dat je je eigenwaarde ontleende aan een emancipatoire beweging, de vrouwen-, zwarten- of homostrijd. Dat waren identiteiten waar niks mis mee was.
Anderzijds is er juist het populisme dat de nadruk legt op ‘het belang van de gemeenschap, de geschiedenis, en onvervreemdbare culturele of religieuze eigenheid’. Zeg maar: zelfvoldane wereldburgers versus bekrompen provincialen. Of in Heijnes treffende woorden: ‘Wat telt is niet langer de wereld, maar alleen nog je eigen belevingswereld’.
Daarbij valt op dat de laatste groep zich eveneens beroept op de verlichting, maar uitsluitend als het haar uitkomt. Vrijheid is geen universeel recht, maar verbonden aan culturele en historische eigenheid. Het populisme ondermijnt zo de verlichting.
Herstel van het humanisme
Deze samenvatting doet geen recht aan de fijnzinnige analyse van Heijne. Hij beschouwt met het oog van de theatercriticus die tegelijk voor en achter de schermen kijkt. Zonder toe te geven aan het makkelijke roepen hoe het beter moet.
Wel pleit hij, meer aftastend dan overtuigend, voor een herstel van het humanisme. Die abstracte begrippen, zou je kunnen zeggen, moeten concreet gestalte krijgen binnen je eigen belevingswereld. Niet de verlichting zien als een geloofsleer, schrijft Heijne, maar als een levenshouding.