Voorliefde voor vernietiging
.
Claire Vaye Watkins groeide op in de woestijn van Nevada. Met dat landschap zijn alle verhalen doortrokken. De hitte, de droogte en stille troosteloosheid maken deze bundel tot een broeierig geheel. De verhalen hebben ook iets intiems, alsof de schrijfster op alle pagina’s aanwezig is. Of zoals het op de achterflap staat: ‘Tien verhalen waarin Watkins in de vermomming van haar personages haar eigen verleden te lijf gaat.’
Willekeurige verhalen
Het eerste verhaal ‘Spoken, cowboys’ gaat meteen over dat verleden. Het is van alle verhalen in de bundel het meest stroeve en geconstrueerde, maar het heeft tegelijkertijd de grootste reikwijdte. Het begint in 1859, toen de grondvesten voor de stad Reno werden gelegd. Maar de verteller kiest steeds een nieuw startpunt voor haar verhaal, waardoor het lijkt alsof ze geheel toevallig bij haar eigen ontstaansgeschiedenis belandt. Zo wordt die slechts een van de vele verhalen, maar wel een verhaal dat verteld moet worden. En dan ook maar meteen helder: ‘Mijn vader heeft niemand vermoord. Hij is ook geen held. Zo’n verhaal is het niet.’
De vraag wat voor verhalen het dan wel zijn, blijft na lezing rondspoken. Sombere verhalen, vol destructie en ellende. En toch lijkt alles wat er staat vluchtig, willekeurig, alsof evengoed tien andere verhalen verteld hadden kunnen worden. De ongrijpbare personages dragen bij aan het onbestemde gevoel dat de bundel teweegbrengt, maar zorgen er ook voor dat iedereen op elkaar gaat lijken. Wie was er ook alweer zwanger? En in welk verhaal maakte de moeder een einde aan haar leven? Er is geen kern, geen krachtig personage te bekennen. Alsof alleen het eerste verhaal, het verhaal van Watkins zelf, echt urgentie bezit.
Beknellende vorm
In ‘Rondine al nido’ rijden twee jonge meisjes na hun werk in een pizzeria naar Las Vegas, waar ze door vier jongens worden meegenomen naar een hotelkamer. Het ene meisje lijkt zich niet veel aan te trekken van de treurige handelingen die in de kamer worden verricht, maar haar vriendin zal vanaf die nacht steeds meer ‘krimpen en vergelen’. Een goed verhaal, invoelbaar, maar de gekozen vorm zit in de weg. Om onduidelijke redenen wisselt het vertelperspectief voortdurend. Een moeder vertelt hoe de dochter aan haar vriend vertelt wat er die nacht gebeurde – of een dergelijke constructie. De vorm als een te krappe slaapzak, elke keer als Watkins ermee experimenteert.
Dorpsgenoten
En toch, er staat veel moois in deze bundel. Veel dat schrijnt, dat nauwkeurig schrijverschap verraadt. Zo zijn er de tragische broers, goudzoekers in 1849, die met gemak een hele roman hadden kunnen vullen. En er is een vrouw die haar liefdesverdriet sust door van haar huis een imaginair museum van verloren liefde te maken:
In dit diorama zijn we van papier-maché en zitten we in een restaurant aan de Truckee. We zitten aan een poppentafeltje op een uitgestrekt terras van ijslollystokjes boven een rivier van blauw en groen tissuepapier, met een verkreukelde stroomversnelling waarop witte verfklodders het schuim moeten voorstellen. […] Hij heeft zijn mond open en lacht zijn lach der lachen. Ik denk: ik zou alles doen om jou aan het lachen te maken. Ik noem het: Wij op ons best.
In het betreffende verhaal ‘Museum’, dat eenvoudig is opgezet en weinig meer om het lijf heeft dan het verdriet van zomaar een vrouw, komt de stijl van Watkins het best tot haar recht. Het is alsof ze in andere verhalen ietwat geforceerd heeft geprobeerd variatie aan te brengen, terwijl juist de basis heel goed is. De sfeer die in elk verhaal is gekropen, de stijl die de gevoeligheden van de personages voorzichtig blootlegt. Ze zouden allemaal familie kunnen zijn, of dorpsgenoten. En dat maakt van Battleborn meer dan tien losse, knappe verhalen. Dat is het elfde verhaal dat de meeste indruk maakt.