Boeken / Non-fictie

Een mystieke toegang tot het gemoed

recensie: Gerard Visser - Gelatenheid: gemoed en hart bij Meister Eckhart

De jaarlijkse prijs voor het beste Nederlandstalige filosofieboek, de Socrates Wisselbeker, kende dit jaar een shortlist met vijf genomineerde boeken. In het dagblad Trouw werd opgemerkt dat deze boeken één thema met elkaar delen: de ervaring. Wanneer dit een nieuwe trend is in de Nederlandse wijsbegeerte, zoals ook beweerd werd, dan komt de Leidse filosoof Gerard Visser, van wie medio januari het boek Gelatenheid verschenen is, wellicht wel de eer toe deze vragen als eerste op de agenda te hebben gezet.

Gelatenheid vormt een nieuwe episode in Vissers langdurige project rondom begrippen als beleving, ervaring, stemming en gemoed. Zo’n 10 jaar geleden is hij hieraan begonnen met De druk van de beleving en het project is nog lang niet afgerond getuige de aankondiging van een derde studie rondom het vraagstuk van gelatenheid in het werk van Heidegger, Nietzsche en Benjamin. Zijn analyse van ‘gelatenheid’ zal geen herhaling van zetten worden, want de focus in het boek ligt eerder bij het begrip ‘gemoed’ dan bij ‘gelatenheid’. Visser benadert gemoed in eerste instantie vanuit Aristoteles’ werk over het affectieve en de ziel, maar het leeuwendeel van het boek is besteed aan een analyse van gemoed bij de mysticus Meister Eckhart.

Innerlijkheid

Evenals in De druk van de beleving zijn Vissers studies in Gelatenheid weldoorwrocht, goed leesbaar en uitermate leerzaam. Deze combinatie is zeldzaam en dat maakt lezing van dit werk tot een groot genoegen. Bovendien is het leidmotief van zijn studie sterk cultuurkritisch. Het thema dat Visser namelijk bovenal aan het hart gaat is het vraagstuk van de innerlijkheid dat in de laatste honderd jaar niet alleen in de wijsbegeerte, maar ook in de westerse cultuur op de achtergrond is geraakt.

Om dit thema aan te snijden combineert Visser twee intuïties. In de eerste plaats meent hij dat in het veelzijdige begrip van het affectieve ook een betekenislaag te vinden is die zich betrekt op de meest oorspronkelijke dimensie van het menselijk bestaan. Deze dimensie noemt hij met Meister Eckhart het gemoed. Met deze aandacht voor het gemoed als een oorspronkelijke dimensie van het mens-zijn zet hij zich af tegen een tendens in de geschiedenis van het westerse denken waarin het affectieve als ondergeschikt aan het redelijke wordt geacht.

De tweede intuïtie van Visser heeft betrekking op de aard van de filosofie. Volgens hem heeft filosofie meer gemeen met kunst en religie dan met wetenschap. Van het drietal filosofie, religie en kunst, is de tweede in onze cultuur sterk onderbelicht, aldus Visser. Deze intuïtie wijst de auteur de weg: religie is de veronachtzaamde geestverwant van de filosofie en omdat ze zo lang niet bevraagd is, is juist zij een domein dat ons veel te melden kan hebben. Daarom kiest Visser de mystiek en de negatieve theologie als richtsnoer om de begrippen van affectiviteit en gemoed opnieuw te overwegen.

Cerebraal
De manier waarop Visser deze twee intuïties uitwerkt is rijk en indrukwekkend. Toch zijn er in de marge van het boek wel een paar filosofische vragen te stellen bij zijn inzet. Zo kan men zich afvragen of Visser niet teveel, zo niet alles, verwacht van het begrip van het gemoed. Wordt het begrip van het gemoed niet overbelast? In zijn analyse van de stemming, bijvoorbeeld, denkt Visser drie onderscheiden momenten vanuit de stemming: stemming, te verstaan geven en een stem geven. Bij Heidegger, door wie Vissers analyse overduidelijk geïnspireerd is, kunnen het hermeneutische moment en het talige moment echter niet gedacht worden vanuit de stemming: zij zijn zelfstandige, met de stemming gelijkoorspronkelijke momenten. Met betrekking tot dergelijke kwesties zou de lezer graag Vissers argumenten willen horen.

De wijze waarop de auteur bij de religie en in het bijzonder de mystiek te rade gaat roept tevens vragen op. Het is jammer dat Visser zich niet uiteenzet met iemand als Derrida. Diens kritische overwegingen bij het godsbegrip van de mystiek en de negatieve theologie zouden Visser hebben gedwongen tot een kritische overweging bij of juist een verdediging van het godsbegrip van Eckhart. Nu lijkt zijn bespreking zich soms te gemakkelijk in het cerebrale spoor van de mystiek te voegen: wordt zijn bespreking van gemoed op deze manier niet te zeer schatplichtig aan de religie? Voor de auteur is dit misschien geen probleem aangezien hij de geestverwantschap tussen filosofie en religie als zijn uitgangspunt neemt, maar de lezer die hier niet zonder meer van overtuigd is, blijft met de prangende vraag zitten of de kritische opmerkingen van iemand als Derrida niet ook van toepassing zijn op Vissers betoog.

Maar deze vragen bij Vissers studie laten onverlet dat Gelatenheid net als De druk van de beleving een aanwinst zijn voor de Nederlandstalige wijsbegeerte. Reikhalzend kan worden uitgezien naar de derde, afsluitende studie van Vissers project rondom beleving en gelatenheid.