Twaalf keer Sehgal – november
Een retrospectief van een jaar. Twaalf werken in de vorm van geconstrueerde situaties, elke maand één. Dagelijks opgevoerd vanaf het moment dat het Stedelijk opengaat totdat het sluit. Tino Sehgal choreografeert met zijn werken, die elke maand in een andere zaal van het museum te vinden zullen zijn, niet alleen hen die zijn werken vertolken, maar ook het gedrag van het museumpubliek.
Elf uit twaalf: This is propaganda (2002), This is critique (2008) en Selling out (2002)
Het is de eerste van de nieuwe maand en verwachtingsvol beklim ik de trap naar de bovenbouw, na me er eerst van vergewist te hebben dat er zich beneden geen werk bevindt. Eenmaal boven tref ik de zalen waar vorige maand This is progress (2010) te zien was, leeg aan.
Wanneer ik langs Kienholz’ The Beanery (1965) de linkervleugel in loop, komt me “This is propaganda, you know, you know” ter ore. In de aangrenzende zaal staat een vrouwelijke vertolker met haar hoofd naar twee minimalistische werken van Alan Charlton gedraaid. Op het moment dat ze voor de tweede keer “This is propaganda, you know, you know” zingt, draait ze zich langzaam richting het publiek en daarmee ook richting Barnett Newmans Cathedra (1951). This is propaganda was eerder te zien in maart. Toen werd het idee wat de propaganda, wat de ‘this’ is in “This is propaganda”, bevraagt tussen de abstract expressionistische doeken van Willem de Kooning. “This is propaganda, you know, you know” klinkt door in de omliggende zalen, en houdt daarmee het bevreemdende midden tussen een mantra en een voice-over.
Uitwisseling en wisselwerking
Ik loop rechtdoor en kom terecht in drie aaneengeschakelde zalen waar mensen, veelal in twee-, soms in drie- of viertallen, met elkaar in gesprek zijn. De bedrijvigheid en het geroezemoes hebben iets gezelligs en doorbreken de stilte die doorgaans in een museum heerst. Wie wel of niet wordt aangesproken, en de reden daarvoor, is mij niet duidelijk; ik kan ongestoord door de zalen dwalen, niemand die op mij afkomt en me aanspreekt. In een flard van een gesprek dat ik opvang, hoor ik één van de vertolkers, gekleed in een donker pak dat doet denken aan de kleding die de suppoosten dragen, “dit is ook een werk van Tino Sehgal en het heet This is critique” zeggen.
Geen van deze drie zalen is leeg, in elk van hen hangt werk aan de wanden of staan sculpturen op de grond. De arte povera-zaal is onveranderd gebleven, maar de andere twee zalen tonen nu werk van onder meer Richard Tuttle, Robert Mangold, Roy Lichtenstein, Claes Oldenburg en Andy Warhol – werk dat vorige maand nog in de andere vleugel te zien was. Het zet aan tot nadenken: waarom toont Sehgal This is critique juist tussen deze werken?
Wie via de arte povera-zaal de volgende zaal binnenkomt, ziet in eerste instantie hoe een speels in de ruimte gehangen lichtsnoer van plafond tot vloer loopt en hoe één hoek van de zaal in beslag wordt genomen door een sculptuur van houtblokken. Niks verraadt wat er zich in de andere, nog niet zichtbare hoek van de ruimte afspeelt: Selling out, misschien wel de meest opzienbarende situatie tot nu toe.
Sex sells?
Wanneer ik de zaal betreed, ben ik de enige toeschouwer. Onmiddellijk vangt de vrouwelijke vertolker mijn blik om deze vervolgens niet meer los te laten. Ze is op dat moment gehuld in een kanten bh en bandplooibroek; liggend op de grond trekt ze demonstratief en met de nodige theatraliteit haar schoenen uit. De bewegingen zijn die van striptease – spelen, flirten, één been in de lucht, al zittend soepele cirkels draaien op de grond, vervolgens weer opstaan, voor over bukken en het publiek zicht geven op benen en billen, even schudden. Geheel in lijn met het striptease-idee gaan ook de broek en de bh uit, de onderbroek blijft – na speels naar beneden getrokken te zijn – aan. Met haar ogen nog steeds op mij gericht, zegt ze: “Selling out, Tino Sehgal, 2002”. In slechts een kanten onderbroek danst en beweegt ze minutenlang, alvorens de striptease in omgekeerde volgorde op te voeren. Met dezelfde sensuele en theatrale bewegingen gaan de kledingstukken één voor één weer aan. Geheel gekleed in het uniform van een suppoost – inclusief Stedelijk ‘S’ op het revers – benoemt het werk zichzelf opnieuw: “Selling out, Tino Sehgal, 2002”.
Waar één hoek van de zaal in beslag wordt genomen door de horizontaal en verticaal gepositioneerde houten blokken van Carl Andre’s Bloody Angle (1985), toont de ander Dan Flavins Untitled (to Barnett Newman to commemorate his simple problem, red, yellow and blue) (1970). Het eerdergenoemde lichtsnoer is een oude bekende: Gonzalez-Torres’ Untitled (A Love Meal) (1992). Al even storend, uitdagend en voor de situatie functioneel opgehangen als in februari en maart, toen het werk te zien was in de zaal waar This is good (2001) werd opgevoerd. De manier waarop Selling out getoond wordt, lokt bezoekers in de val: de zaal staat slechts in contact met één andere ruimte, waarvan de twee overige doorgangen gesloten zijn. Het is een fuik. Wie geen rechtsomkeert maakt en via dezelfde weg terugkeert, maar doorloopt, ontkomt er niet aan nogmaals langs Selling out te moeten om terug te kunnen keren.
Kijken of niet kijken
Selling out is naast opzienbarend ook zeer confronterend. Waar Kiss (2002) er in april voor zorgde dat menig toeschouwer de pas versnelde, een enkeling zelfs met de handen voor de ogen, verlaten deze maand de meeste bezoekers de zaal linea recta via de andere doorgang. Problematischer wordt het voor degenen die wel naar de overige werken in de zaal, maar niet naar de strippende vertolker willen kijken. De positie van de andere kunstwerken zorgt ervoor dat er weinig ruimte is waar bezoekers hun toevlucht tot kunnen nemen. De titelbordjes bieden uitkomst, niet veel vaker zag ik bezoekers zo integraal, of de illusie daarvan wekkend, de teksten erop lezen. Tevens houden meer toeschouwers dan bij andere situaties het geval was, zich op in de deuropening – hetgeen meer dan ooit een voyeuristisch karakter heeft.
Bovendien is Selling out confronterend omdat je – met het felle licht van de tl’s van Flavin in de ene ooghoek en de peertjes van Gonzalez-Torres in de andere – kijkt naar iemand die je het idee geeft speciaal voor jou te strippen. Gevangen door haar blik, betrap ik mezelf erop dat de bezoekers die van de ene naar de andere kant van de zaal lopen een welkome afleiding zijn. Het leidt tot een raar besef: kijken is ongemakkelijk, pijnlijk misschien wel, maar niet kijken nog meer. Niet kijken betekent immers iemands aanwezigheid negeren. Hoe expliciet en overduidelijk de erotische en seksuele component ook is, het zorgt er niet voor dat ik me minder gênant of beschaamd voel. Selling out is daarmee een paradox: in your face en toch ontzettend intiem – dat wil zeggen, op de momenten dat je de enige toeschouwer bent.
Wanneer er zich meerdere mensen in de zaal verzamelen, heeft dat onmiddellijk tot gevolg dat het ijs gebroken wordt. Op twee manieren: het oogcontact wat de vertolker maakt moet je delen met de andere bezoekers, wat jou minder tot een voyeur, en het werk minder confronterend maakt. Daarnaast relativeert de aanwezigheid van andere bezoekers het gevoel persoonlijk aangesproken te worden. Er is immers meer te zien; wegkijken is legitiemer. Bezoekers wisselen hun blik op de situatie dan ook af met een blik naar elkaar. Het zien van elkaars ongemak, zorgt ervoor dat er veel wordt gelachen. Aan het ‘eind’ van de opvoering – ‘eind’ omdat er aan een continu werk eigenlijk geen eind komt en je je kunt afvragen of het ontklede moment het ‘eind’ is – wordt er meestal geapplaudisseerd.
“Dit is ook een werk van Tino Sehgal: This is critique uit 2008”
“Kijk, neem nou dit kunstwerk, weet je”, een jonge vrouw – haast al haar zinnen eindigen met ‘weet je’ – begint tegen me te praten en wijst naar Robert Mangolds X Within X (Red-Green) (1981) dat achter ons aan de wand hangt, “dit werk vraagt niks van je”. Het is een ‘X’, opgebouwd uit twee diagonalen, de een bestaat uit twee tinten groen, de ander is oranje. Ik betwijfel haar uitspraak, maar ze geeft me weinig tijd om na te denken en vervolgt: “Heb je zojuist dat performance-werk gezien?” Met haar hoofd maakt ze een knikje waardoor duidelijk wordt waar het werk dat ze bedoelt – Selling out – zich bevindt.
“Ik word soms zo moe van alle vragen die ik elke dag op me afgevuurd krijg; drie mensen die vragen of ze me kunnen helpen als ik een winkel inloop en zelfs het label van mijn theezakje heeft een boodschap voor me”. Ik vraag haar of ze anoniem wil zijn in een museum. Haar antwoord is ontwijkend, van de strekking dat ze zich afvraagt of het een goede ontwikkeling is, ‘mensen als kunstwerk’ die je aanspreken en waar je iets mee moet. Wanneer ik haar confronteer met het feit dat zij hetzelfde doet, besluit ze met: “Dit is ook een werk van Tino Sehgal: This is critique uit 2008”. Ze loopt tweemaal een rondje om mij heen, alvorens in een andere hoek van de zaal haar opwachting te maken. Mijn onduidelijkheid van eerder die dag – welke bezoekers worden aangesproken en welke niet – is opgehelderd: het lijkt erop dat de vertolkers een gesprek aanknopen op de ‘terugweg’, nadat bezoekers Selling out hebben gezien.
“I just don’t know if I like what he’s doing”
Later, wanneer ik een tweede ronde maak en de vrouwelijke vertolker van Selling out plaats heeft gemaakt voor een mannelijke, word ik wederom onderdeel van This is critique. Ditmaal is het een Engels sprekend meisje dat aftrapt met: “Shouldn’t the museum be like a sacred space?” Ook zij stelt de vraag of het werk van Sehgal niet problematisch is – “I just don’t know if I like what he’s doing. Don’t you think it is a problem that he immaterialises things?” Ze vertelt me over hoe geen van Sehgals werken vastgelegd mag worden op beeld of in contractuele zin – dat een aankoop mondeling bij de notaris wordt besloten – en brengt dit in verband met het belang van de uitvinding van de boekdrukkunst. “He kind of proposes a world without newspapers, without books.” Hoe meer ik ons gesprek nuanceer – “We hebben het nu toch maar over één kunstenaar die geen fysieke dingen meer wil toevoegen aan wat er al is?” – hoe ontwijkender haar reactie.
In plaats van mijn argumenten te weerleggen of haar stelling te onderbouwen, lijkt ze quasi-random stellingen te poneren. This is critique is een in hoge mate zelf-referentieel werk en beide keren dat ik er onderdeel van ben, betrap ik mezelf erop dat ik de neiging heb de vertolker te confronteren met zijn dubbelrol. Het moment dat ik de zeepbel doorprik – “Jij bent toch ook een werk van?” of “Jij maakt je er nu toch ook schuldig aan mij aan te spreken en vragen te stellen?” – is het spel over. This is critique lijkt zo leeg dat ik me afvraag of dát juist is waar het omgaat: het gegeven dat kritiek vaak oppervlakkig is. Dit vermoeden wordt versterkt wanneer ik zeg dat kritiek ook een positieve kant kan hebben, opbouwend. “I’m talking about negative critique here.” Er is letterlijk geen opbouw, en het gesprek is ten einde.
Verandering van perspectief
Vier dagen later ben ik wederom in het Stedelijk. Na opnieuw getuige te zijn geweest van Selling out loop ik door naar de zaal waarvan alle andere doorgangen eerder die week gesloten waren. Dat blijkt niet langer het geval. Ze zijn open. Alle zalen in de linkervleugel zijn weer met elkaar verbonden en de vertolkers van This is critique lijken hun standplaats niet langer te beperken tot de drie zalen waarin ze zich zondag ophielden. Het benadrukt het element van schaarsheid in Sehgals werk: wanneer ik niet op een andere dag nog eens de situaties was gaan bekijken, zou mijn waarheid bestaan uit een dichte zaal als bewuste fuik.
Mijn tweede bezoek zorgt ervoor dat ik mijn ervaring in twijfel trek: waren de doorgangen wel écht gesloten zondag? Daaruit voortvloeiend: als de doorgangen slechts die zondag dicht waren, is het aantal bezoekers dat dit daadwerkelijk heeft ervaren schaars. En daarmee ook de ervaring. De schaarsheid doet in dit geval twijfelen. In plaats van dat ik het gevoel heb onderdeel te zijn geweest van een exclusief moment, maakt het dat zelfs dit moment door haar oncontroleerbaarheid en korte duur nergens mee samenvalt. Zo schaars, dat de twijfel er is of het zelfs in mijn eigen herinnering wel bestaat.
Aan de man brengen
Wat is een idee waard?, is de vraag die me bijblijft na het zien van de drie situaties van november. Wat wordt er verkocht in Selling out? Seks, of meer dan dat? Een idee, een moraal? Het idee van een moraal? Het in de museale context inbrengen van het met een doel onder de aandacht brengen van ideeën en gedachtegoed (propaganda) en het poneren van een mening ten opzichte van iets (kritiek), bevraagt onze omgang met ideeën en concepten in relatie tot datgene wat we als moreel of de moraal bestempelen. Een heersende etiquette is er zowel in de hoge als in de lage cultuur, maar wat als deze met elkaar in verband gebracht worden? Het is vooral deze vraag die Sehgal met Selling out en This is critique lijkt te willen stellen.
De uitspraak dat een schilderij niks van je vraagt, die een van de vertolkers van This is critique doet, is daar een uiting van: natuurlijk vraagt het werk iets van je. Het is alleen een ander soort vraag dan de vragen waartegen de vertolker hem mogelijk afzet – winkelpersoneel dat op je toesnelt met de vraag of ze je kunnen helpen bijvoorbeeld. Wat zij noemt zijn vragen naar behoefte; vragen die behoefte creëren.
Onze ideeën over seks, kritiek en propaganda als platitudes? Vragen naar inhoud of vragen om inhoud? De gelaagdheid van de werken die in november te zien zijn, is erin gelegen dat je dat juist gaat bevragen.