De beatgeneration in de cinema
Kill Your Darlings is de nieuwste en op het oog beste poging om de kopstukken van de beatgeneration tot leven te brengen. Een vergelijking met eerdere biopics van de beats en met verfilmingen van hun boeken.
Kerouac, Burroughs en Ginsberg spreken sinds de jaren vijftig elke nieuwe generatie lezers aan, maar blijven ook filmmakers inspireren. John Krakidas’ film Kill Your Darlings is dan ook niet meer dan de recentste in de lange reeks pogingen die sinds de jaren zestig zijn gedaan om de roerige geschiedenis van de schrijvers te verbeelden, dan wel hun boeken te verfilmen.
Krakidas’ film, grotendeels op de feiten gebaseerd, gaat over een vroege, maar cruciale periode in de geschiedenis van de beatgeneration: het midden van de jaren veertig van de vorige eeuw. We zien hoe Ginsberg het ouderlijk huis verlaat en wordt toegelaten tot Columbia University, waar hij vriendschap sluit met Kerouac, Burroughs en Lucien Carr, de jongeman die uiteindelijk zijn eigen obsessieve minnaar David Kammerer zou vermoorden.
Kill Your Darlings is verre van perfect, maar in een aantal opzichten de meest geslaagde film over de beatgeneration die tot nu toe gemaakt is. De meeste zwakheden behoren tot de clichés van het filmdrama. Zo is er een climactische montage van vier scènes waarin alle hoofdpersonen een ‘dramatisch’ moment beleven: Lucien vermoordt David, Bill zet een spuit in zijn arm, Allen laat zich ontmaagden, en Jack hoort dat zijn beste vriend gesneuveld is. Er valt hier van alles samen, begeleid door een emotionele soundtrack, zonder dat het een diepere betekenis heeft of biografisch realistisch is: het is een dramatische kunstgreep die de film slechts de valse indruk van diepgang en narratieve coherentie meegeeft. In de slotscène past Krokidas dezelfde tactiek nogmaals toe: Ginsberg krijgt een onverwacht compliment van zijn literatuurprofessor op het moment dat de overwinning op de nazi’s in Europa op de radio wordt aangekondigd. Er is niets in Ginsbergs biografie dat erop duidt dat zo’n schouderklopje of het einde van de oorlog—laat staan in combinatie—enige betekenis had voor zijn schrijverschap.
De film is dus oppervlakkiger dan hij lijkt, net als de acteerprestaties: die zijn capabel, maar maken geen indruk. Ginsberg (Daniel Radcliffe) en Kerouac (Jack Huston) zijn ronduit saai en Burroughs (Ben Foster) is een karikatuur. Dane DeHaan is overtuigend, maar getypecast als Lucien Carr: hij speelt een onberekenbare, breekbare jongen op dezelfde manier als hij deed in series als In Treatment en films als Lawless. Eigenlijk verrast alleen Michael C. Hall als de intense Kammerer.
Verfrissend
Toch slaagt Kill Your Darlings waar vele andere vergelijkbare films falen. Het werkt bijvoorbeeld verfrissend dat het grootste cliché van de biopic ontbreekt: de voice-over, het middel dat vaak zo gemakzuchtige wordt ingezet om een film van ‘geloofwaardigheid’ te voorzien. Bovendien vertelt hij een verhaal in stijl en met schwung, wat nauwelijks kan worden gezegd van de enige andere film die dezelfde gebeurtenissen behandelt: Gary Walkows Beat (2000), met Ron Livingston als Ginsberg, Norman Reedus als Carr en Kiefer Sutherland als Burroughs. Walkow koos interessant genoeg voor de lezing van de moord die Kill Your Darlings juist expliciet ontkent: dat een wanhopige Carr Kammerer doodstak toen deze hem probeerde aan te randen. De film gaat verder waar Kill Your Darlings ophoudt en richt zich vooral op de periode in Mexico City waarin Burroughs zijn vrouw Joan uiteindelijk om het leven bracht. Walkow heeft duidelijk liefde voor en interesse in de beatgeschiedenis. Zo worden de begintitels treffend weergegeven: getypt op briefpapier en omgeven door schrijversparafernalia, en is er aandacht voor allerlei biografische details. Maar de regisseur slaagt er ondanks goede bedoelingen nog veel minder dan Krakidas in om de beats levensecht en aantrekkelijk te maken. De acteerprestaties zijn sterk uiteenlopend (Courtney Love maakt nog de beste indruk als Joan) en doet niet meer dan met wisselende geloofwaardigheid weergeven hoe de romantische verhoudingen tussen de beats lagen.
Maar ook Beat is waardevoller dan een film als John Byrums Heart Beat (1980, destijds ook hier in de bioscoop), over de vriendschap tussen Kerouac en zijn muze Neal Cassady. Het is een mislukte vroege poging van Hollywood (camerawerk van László Kovács, muziek van Jack Nitzsche) om de beats op realistische wijze tot leven te brengen. Het was een logisch project om een film te baseren op Carolyn Cassady’s memoires over Jack en Neal (en Ginsberg, die onder pseudoniem verschijnt), maar het resultaat werkt op geen enkel niveau: van de onbegrijpelijke miscasting van Nick Nolte als Neal Cassady en John Heard als Kerouac en de fout om elk personage een eigen voice-over te geven tot de voortdurende inzet van Nitzsches overdreven dramatische soundtrack, die talloze scènes reduceert tot pure kitsch.
Rob Epstein en Jeffrey Friedmans Howl (2010), over de obsceniteitsrechtszaak rond Ginsbergs beroemdste gedicht, is een gewaagdere film. De vermenging van een zorgvuldig authentieke biopic in documentairestijl en animatiescènes die het beroemde gedicht begeleiden, is een dappere zet. Dat de animaties de zwakke schakel in het geheel vormen, doet daar weinig aan af. Bovendien is het biografische deel overtuigend genoeg, vooral door James Franco’s method-achtige vertolking van de dichter.
Meer persoonlijkheid
Noah Buschels Neal Cassady (2007) is wat stuurloos en weinig coherent, maar getuigt wel van meer persoonlijkheid en lef dan de overige beatfilms. De film richt zich voor een groot deel op Cassady’s busreis met Ken Kesey en de Marry Pranksters in 1964, en komt verbazingwekkend goed overeen met de werkelijke beelden van de reis, die onlangs eindelijk werden onthuld in de documentaire Magic Trip. Buschel presenteert zonder medelijden Kerouac (Glenn Fitzgerald) als een verbitterde zuiplap en een manische Cassady (Tate Donovan) als een tragisch figuur, wat in werkelijkheid waarschijnlijk zo was. Maar hij bevat ook een interessant discours over Cassady versus zijn fictieve tegenhanger Dean Moriarty, en over Kerouac de briljante schrijver versus de oudere Kerouac als eenzame cynicus, en hij is soms inventief, in contrasterende stijlen gefilmd.
Het zijn daarom alleen Howl en Neal Cassady die enigszins gebruikmaken van de mogelijkheden van het medium film als benadering van een groep schrijvers die het medium literatuur op allerlei manieren vernieuwden. Het werk van de beats bestond immers uit nieuwe manieren voor het formuleren van nieuwe gedachten in een nieuw tijdperk; films als Kill Your Darlings zijn op geen enkele wijze verrassend, laat staan vernieuwend. Evenmin geven ze blijk van een visie, een idee of een duidelijke persoonlijkheid: ze zijn weinig meer dan registraties van de feiten.
Zelfs de verfilmingen van beatliteratuur—met de voor de hand liggende uitzondering van Cronenbergs Naked Lunch—worden gekenmerkt door een vergelijkbare oppervlakkigheid. Dat spreekt voor zich bij bijvoorbeeld de filmversie van Kerouacs The Subterraneans (1960), een waardeloze poging van de studio MGM om geld te verdienen aan het toen nog actuele boek, maar is verbazender bij Walter Salles’ On the Road (2011). Die film, elders voldoende bekritiseerd, is moeilijk te beschouwen als meer dan een peperduur sfeerbeeld: er is alles aan gedaan om de stijl, look en sfeer van de tijd waarin het boek werd geschreven, neer te zetten, maar niets om de literaire kwaliteiten ervan te vertalen.
Gemakzuchtig
Ook een kleinschaliger project als Big Sur (2013), Michael Polish’ verfilming van Kerouacs late roman, doet weinig met de materie. Het is een bewonderenswaardig getrouwe bewerking van het pessimistische boek, maar de film maakt zichzelf afhankelijk van een voice-over die voortdurend vertelt wat de kijker in de beelden al ziet gebeuren, en ook de jachtige montage en anachronistische postrockmuziek leiden eerder af van de vertelling dan dat ze iets toevoegen.
De conclusie is dat zowel de meeste biografische beatfilms als de meeste verfilmingen van beatboeken in opvallende mate conservatief zijn: ze zijn tevreden met het neerzetten van de jarenveertig- en vijftigsfeer, het weergeven van de feiten (hoewel de onderlinge seksuele banden tussen de beats altijd worden gesaneerd), en het oproepen van een zekere nostalgie. Daarbij worden de meest gemakzuchtige middelen niet geschuwd, van schichtig camerawerk dat rokende en druk typende mannen registreert terwijl jazzmuziek klinkt, tot eenduidige voice-overs die de beelden een zweem van ‘literair’ cachet geven zonder iets toe te voegen.
Stephen Kays geflopte The Last Time I Committed Suicide (1997), gebaseerd op een brief van Cassady aan Kerouac, gaat net iets verder dan de clichés. De regisseur—die later overigens uitsluitend pulp regisseerde—presenteert een redelijk geslaagde wirwar van stijlmiddelen (zwart-wit, slowmotion, ritmische montage, percussiemuziek) om de chaotische leefwereld van Cassady gestalte te geven. Baanbrekend is deze tactiek niet, gedurfder dan de rest van de films wel.
Nog creatievere benaderingen vind je in de vele avantgardefilms die door de beats, met name Burroughs, zijn geïnspireerd. Antony Balch bijvoorbeeld maakte in de jaren zestig en zeventig een reeks korte films in samenwerking met de schrijver, waarvan sommige met fascinerend effect probeerden Burroughs’ befaamde cut-up-techniek filmisch te vertalen. En Gerrit van Dijk combineerde in zijn laatste film The Last Words of Dutch Schultz (2001), gebaseerd op een tekst van Burroughs, virtuoze potloodanimatie met videomateriaal in verschillende stijlen en een hard-boiled voice-over van Rutger Hauer.
Dat in de bekendste van de speelfilms zulke inventiviteit ontbreekt, is uiteraard inherent aan de genres biopic en literatuurverfilming—genres bij uitstek die de commerciële wetten van de mainstream volgen. Toch is dit gebrek aan diepgang en vernieuwing opmerkelijk, omdat de meeste van deze films duidelijk persoonlijke projecten zijn geweest voor de regisseurs, die bijna altijd hun eigen scenario verfilmden, soms met een miniem budget.
Overtuigender
Het is hoe dan ook buiten de biopics, de verfilmingen en de obscuriteit dat je de meest overtuigende evocaties van de beatsfeer aantreft. Kijk bijvoorbeeld naar het vroege werk van Gus van Sant, niet zozeer de vermakelijke korte film The Discipline of DE (1982), gebaseerd op een tekst van Burroughs, maar vooral zijn speelfilmdebuut Mala noche (1986). Die film bereikt schijnbaar moeiteloos de balans tussen visuele stijl en voice-overmateriaal, de lichtheid van toon en de combinatie van melancholie en exaltatie waar films als On the Road vergeefs naar streven.
En wie de geest van de schrijvers echt wil voelen, moet nog veel verder terug in de tijd, om uit te komen bij Pull My Daisy (1959), Alfred Leslies samenwerking met Robert Frank en een aantal van de beats, die in de film een avond met elkaar in een appartement doorbrengen. De ongedwongen creativiteit van de beats op papier vindt een onverwachte vertaling in filmische termen: Kerouacs wonderbaarlijke voice-over bijvoorbeeld is niet alleen narratief, maar bevat ook de dialogen van alle personages en is op ingenieuze wijze verweven met de soundtrack. Geen van de literatuurverfilmingen, en zeker geen van de biografische films, komt zo dicht in de buurt van het genie van de beats.