Blinde vlek
Wie de internationale filmwereld in de gaten houdt, weet dat een groot deel van de meest belangwekkende films van de laatste tien jaar uit Oost- en Zuidoost-Azië komen. De hernieuwde kracht van de Japanse film is een feit, de revolutie van de Zuid-Koreaanse cinema (nu een van de meest succesvolle filmculturen ter wereld) ook. Taiwan en Hongkong zijn inmiddels als filmnaties vrijwel te gronde gegaan, maar het vasteland van China heeft met de komst van de digitale camera veel unieke nieuwe auteurs voortgebracht. Ook Thailand herbergt wereldwijd gelauwerde cineasten, en af en toe duiken zelfs interessante geluiden op uit Indonesië en de Filipijnen.
Wat merken wij daar in Nederland van? Uitzonderingen daargelaten, bar weinig. De liefhebber is vandaag de dag voornamelijk aangewezen op filmfestivals en op de dvd-markt, en in het laatste geval vooral op import. Die wordt steeds toegankelijker en voordeliger, maar is nog altijd het domein van vindingrijke cinefielen. De cijfers liegen er niet om: het is nu negentien maanden geleden dat er hier een Japanse film in première ging, en de teller loopt nog steeds. Wij kregen een compleet vertekend beeld van de Koreaanse opmars, en krijgen slechts bij vlagen een indruk van de ontwikkelingen in China en Thailand. De dvd-markt wordt ondertussen overspoeld door commerciële pulp.
Vreemde situatie
Sympathy for Lady Vengeance |
Deze situatie is vreemd, want in Nederland zijn wij, wellicht dankzij onze eigen schamele prestaties op filmgebied, altijd ontvankelijk geweest voor andere filmculturen, in het bijzonder de Aziatische. Het IFFR bijvoorbeeld is al sinds jaar en dag een van Europa’s grootste platformen voor de Aziatische cinema. Wij droegen de Vijfde Generatie van China en de moderne meesters van Taiwan een warm hart toe, en hadden ook, als we wat verder terugkijken, oog voor de radicale filmkunst van de Japanse regisseurs Oshima en Imamura.
De belangstelling is er in Nederland echter nog wel degelijk, maar lijkt beperkt tot de marges. Het Filmmuseum organiseerde vorig jaar het Hong Kong Panorama, om te bewijzen dat de kolonie ooit een van de meest opwindende filmculturen van de wereld herbergde en zijn laatste adem nog niet uitgeblazen heeft. Daarnaast waren er twee uitstekende, onafhankelijke festivals gewijd aan Aziatische film: het landelijk roulerende Cinemasia (met sponsoring van Katja Schuurman, nota bene), en de tweede editie van het Dejima Japanese Film Festival in Amsterdam. Oost-Azië heeft in genrekringen al een goede naam: MTV vertoonde tot voor kort niet voor niets, in navolging van de Ring– en Grudge-rage, tweemaal per week een Aziatische genrefilm. Het succes van zulke initiatieven wordt echter nauwelijks vertaald naar de programmering van de filmhuizen en naar een degelijke distributie op de dvd-markt.
Vitaliteit
Bing Bang Love, Juvenile A |
Om een indruk te krijgen van de vitaliteit van Aziatische cinema hoeven we niet verder te kijken dan het afgelopen Dejima Festival. Hier was een dwarsdoorsnede te zien van de scherpere kant van de Japanse film. Er draaide bijvoorbeeld Takashi Miikes Bing Bang Love, Juvenile A (2006), een conventionele gevangenisthriller in de vorm van een duizelingwekkende, abstracte studie naar tegenstellingen – in seksualiteit, plaats, tijd, ruimte en kunstvormen, om maar wat te noemen. De film is gewaagder dan alles waar Lars von Trier de laatste jaren mee op de proppen kwam (Miike verwijst slinks naar Dogville), en overtuigt bovendien, dankzij aantrekkelijke acteerprestaties, net zozeer als melancholisch homodrama.
Ook in het oog sprong The Whispering of the Gods (2005), een ijzingwekkend kille vertelling over een katholieke commune waar seksuele uitbuiting aan de orde van de dag is. De film is met opzet afstandelijk en zeker niet voor een breed publiek geschikt, maar durft in ieder geval provocerende vraagtekens te stellen bij christelijke doctrine. Waar liggen de grenzen in een milieu van religieus gelegitimeerde decadentie, en kan hier een opzettelijk nog niet begane doodzonde vergeven worden? Provocerende kwesties, relevant voor de huidige wereldcinema. Vlotter en toegankelijker kwaliteitsmateriaal was er ook te vinden: het verzamelde oeuvre van Ryuichi Hiroki bijvoorbeeld, dat voor een groot deel bestaat uit intieme relatiefilms die zonder een greintje vals sentiment ontroeren en vermaken, met als apotheose zijn nieuwste Love on Sunday (2006). Dit festival bewijst dat oprechte en echt confronterende filmproducties uit Azië binnen handbereik liggen. Nog een voorbeeld: Seijun Suzuki verraste onlangs vriend en vijand met zijn intens vermakelijke, barokke toneelspel Princess Raccoon (2005), maar buiten Rotterdam is die film nergens vertoond.
Blinde vlek
Kekexili: Mountain Patrol |
De blinde vlek is er echter niet alleen voor Japanse films. Ook weinige van de meest bijzondere recente Chinese films zijn hier in de bioscopen te zien geweest. Kekexili: Mountain Patrol (2004) bijvoorbeeld, een verpletterend drama over de strijd tussen stropers en een vrijwilligerspatrouille op het Chinees-Tibetaanse grensgebied. Deze schitterende film verdient een zegetocht door de filmhuizen, en werd bovendien in 2005 al actief aangeprezen door de National Geographic, wat genoeg moet zeggen over de commerciële potentie ervan. Het laatste werk van unieke topcineasten als Wen Zhu en Shaohong Li is zelfs in Rotterdam nooit vertoond; Ox Hide (2005) evenmin, een film die inmiddels bekend staat als een revolutionaire ontwikkeling in documentaire fictie. De meeste van deze films hadden tien jaar geleden niet misstaan in de Nederlandse filmhuizen. Het omgekeerde geldt voor voorheen radicale auteurs als Kaige Chen en Yimou Zhang, die nu laffe blockbusters produceren die blindelings in roulatie gebracht worden. Zhangs intiemere Riding Alone for Thousands of Miles (2005) is hier voorspelbaar genoeg nooit vertoond, maar zijn nieuwste beoogde kaskraker gaat in februari draaien.
Ook Zuid-Korea is slachtoffer van een eenzijdige blik: nu de vermeende meester Ki-duk Kim definitief door de mand gevallen is, blijven zijn films toch in de filmhuizen verschijnen. Aan Chan-wook Park, een pretentieuze krachtpatser die zijn niche gevonden heeft in pompeuze geweldsdrama’s, werd onlangs zelfs een klein retrospectief gewijd in het Filmmuseum. Dit lijkt ten koste gaan van het werk van zijn veel meer oprechte landgenoot Sang-soo Hong, of de veel minder pretentieuze en veel breder toegankelijke actiefilms van Seung-wan Ryoo, om maar twee voorbeelden te noemen.
Waarom?
Love on Sunday |
Deze lijst kan met een schier oneindige lijst namen en titels aangevuld worden. De vertoningen van sommige van de werkelijk interessante films is te danken aan nobele initiatieven van enthousiastelingen (Dejima werd op touw gezet door twee studenten), en waar het nu aan lijkt te ontbreken is een vertaling van dit enthousiasme naar de programmering van de filmhuizen en naar een degelijke distributie op de dvd-markt. Waarom gebeurt dit niet? Een blik op het filmhuisaanbod van de laatste jaren leert dat niet alle films die hier buiten de huidige malaise van het Hollywoodvermaak verschijnen even gevarieerd, geslaagd, vernieuwend, publieksvriendelijk of waardevol zijn, en toch steeds meer bezoekers trekken. En als wij de schoonheid van de vadsige copulerende lijven van Battle in Heaven en de kitschkunst van Volver kunnen waarderen, maar ook de feministische pretenties van Breillat, de loodzware didactiek van Haneke en het filmisch terrorisme van Noé slikken, moeten we ook wat verder durven kijken. Dan moeten we ook de vaak zoveel meer oprechte en echt gewaagde, en tegelijkertijd niet minder onderhoudende films uit Azië aankunnen.
Een deel van het probleem is het feit dat de belangrijkste beslissende factoren bij aankoop en distributie tegenwoordig zo vaak niet kwaliteit, maar wel naamsbekendheid en de sensatie van seks en geweld is. Dat laatste is enerzijds de reden dat we hier überhaupt ooit werk van uiteenlopende filmmakers als Takashi Miike, Park Chan-wook, Sun-Woo Jang en Ki-duk Kim hebben mogen zien, maar anderzijds de reden dat de minder provocerende films buiten bereik blijven, en de kwalitatief mindere films van provocateurs toch verschijnen.
Visieloos
Dumplings |
De uitzonderingen zijn gelukkig talrijk. Voornamelijk dankzij de gedurfde zetten van het Filmmuseum kunnen we hier toch nog belangrijke films van gecanoniseerde regisseurs als Zhangke Jia, Ming-liang Tsai en Hsiao-hsien Hou op het grote scherm zien. Ook de oprecht artistieke aankopen van bijvoorbeeld A-Film –voornamelijk op de minder riskante dvd-markt– bieden plaats aan Aziatische prachtfilms. Diezelfde distributiegigant is echter medeverantwoordelijk voor het visieloze genrelabel Asiamania, waaronder willekeurig en aan de lopende band derderangs films op dvd verschijnen. En op dat label komt ook superieur auteurswerk als Vital en Dumplings uit. Bij zulk slordig en/of opportunistisch promotiewerk is de genrefan evenmin gebaat als de kwaliteitsliefhebber. Meer avontuurlijke distributeurs als De Filmfreak en Homescreen hebben sinds kort een klein aantal gedurfde titels op het programma staan, maar hun aanbod verbleekt bij de beschikbaarheid van de belangwekkende Koreaanse, Japanse, Taiwanese en Chinese films van vroeger. Moskwood, van huis uit de meest gewaardeerde dvd-distributeur van kunstfilms, heeft naast wat werk van Kurosawa nooit de moeite genomen een Aziatische film uit te brengen.
De positieve kanten lijken dus niet op te wegen tegen de dalende aandacht voor kwaliteit en het luie gemak van het uitbrengen van genrewerk. De marktpotentie van pulp-dvd’s, de globale dominantie van Hollywood en de zwakke houding van filmhuisprogrammeurs zullen niet zo snel veranderen. Maar als hier de interessantste Chinese, Koreaanse en Japanse films aan onze neus voorbij gaan, terwijl een autonoom festival als Dejima genoeg bezoekers kan trekken met films die in eigenzinnigheid in vorm en thematiek het huidige bioscoopaanbod doen verbleken, is er iets vreemds aan de hand. Het lijkt erop dat misschien wel het grootste centrum van moed, creativiteit, experimenteerdrift en vernieuwingsdrang in de hedendaagse cinema steeds meer genegeerd wordt. Deze ontwikkeling is recent, dus laten we hopen dat ze nog enigszins terug te draaien is. Ze is in ieder geval de Nederlandse bioscoopcultuur onwaardig.