Boeken / Achtergrond
special: Interview met Alejandro Zambra

Een lift die komt en gaat

Alejandro Zambra (1975) is de rising star van de Zuid-Amerikaanse letteren. Een interview over film, schrijven en het onvoltooide verleden van Chili.

Alejandro Zambra. Foto (c) Alexandra Edwards

Alejandro Zambra. Foto (c) Alexandra Edwards

Hij is al bijna een week in Nederland. Overdag heeft hij verplichtingen, ’s nachts kan hij niet slapen. Dan woelt hij zich wakker, staat op en wandelt over de nooit verlaten grachten. Hij houdt van de koude wind die hij tijdens die nachtelijke wandelingen op zijn wangen voelt. De wind maakt dat hij zich gezond voelt, ondanks de slapeloosheid. In het drukke café van De Balie lijkt hij zich niet op zijn gemak te voelen. Geflankeerd door zijn twee uitgevers (van de kleine Uitgeverij Karaat) drentelt hij onhandig heen en weer tussen het lunchende publiek, alsof hij een opdracht heeft die hij niet durft uit te voeren. In zijn hand heeft hij de briefwisseling tussen Paul Auster en John Coetzee, in het Nederlands, de taal die voor hem klinkt als koeterwaals. Later, op een rustiger plek, mompelt hij, het hoofd verscholen achter een menukaart: ‘Ik hou van Cees Nooteboom.’Bij de publicatie van Zambra’s debuutroman Bonsai, nu zes jaar geleden, buitelden de critici in adoratie over elkaar heen. Dit was de kant die de Chileense literatuur op moest. Een waterscheiding.Briljant.Het waren de jaren van Roberto Bolaño, Zambra’s landgenoot die het magisch-realisme een nieuw, woest karakter gaf in omvangrijke romans die na zijn plotse dood in 2003 uitgroeiden tot een cultoeuvre. Bonsai sloeg een totaal andere weg in: een dunne novelle, een verstild liefdesverhaal, als een schilderij. Een roman die bovendien ook het schrijven zélf thematiseert. Die thematiek zou in Zambra’s latere werk nog vaker een opvallende rol spelen. ‘Dat is wel een doel, om de act of writing in mijn verhalen te representeren. Waarom? Ik weet het niet. Het interesseert me, thats all.’Een dag na het interview zal hij bij het Utrechtse Cervantes-instituut een lezing geven. Zal de act of writing in die lezing ook aan de orde komen?’Nee. Die lezing heet “Laten we het maar niet over de roman hebben”. Het is een soort bekentenis. Ik vertel dat ik opgegroeid ben met poëzie, niet met romans. Dat beroemde Zuid-Amerikaanse magisch-realisme ontdekte ik pas later.’Alejandro Zambra werd geboren in Santiago in de tijd dat in Chili Augusto Pinochet aan de macht was. De jonge Zambra groeide op in een wereld waarin boeken werden verboden, waarin onrecht en willekeur de dagelijkse praktijk vormden en waarin angst de lakens uitdeelde. Ook nadat Pinochet was afgetreden. ‘Ik ben een product van die maatschappij. Voor een Chileen van mijn leeftijd is dictatuur niet iets uit het verleden. Ook in de jaren negentig, de jaren ná Pinochet, waren alle dictatoriale machinaties nog gewoon werkzaam. Chili is een land waar de geur van dictatuur nog altijd door de straten zweeft. In Providenza (een van de grootste wijken van Santiago, waar ook Manieren om naar huis terug te keren zich afspeelt) vervulde een kolonel uit Pinochets regime, een regime dat zich schuldig maakte aan schending van mensenrechten, de afgelopen vijftien jaar een belangrijke rol in het bestuur. Afgelopen zondag, tijdens de gemeenteverkiezingen, is hij voor het eerst niet herkozen.’Hoe komt het dat Chili er zo veel moeite mee lijkt te hebben de bladzijden van het verleden om te slaan?’Chili is een conservatief land. Tegelijk heeft Pinochets macht ook erg lang doorgewerkt, tot ver na zijn aftreden. Hij bleef destijds wel gewoon senator en baas van het leger. In de jaren negentig betekende je openlijk verzetten tegen de machthebbers dat je werd doodgeschoten. Voor de buitenwereld was Chili misschien het beste jongetje van de klas, economische groei, vooruitstrevend en wat niet al. Maar ondertussen … Ondertussen regeerde de angst voor het verleden dat maar niet wilde verdwijnen, voor de moordenaars die ongestraft waren gebleven, voor het leger dat demonstraties de kop in drukte. Nee, het léék niet eens op een democratie.’Je schrijft in Manieren om naar huis terug te keren eigenlijk pas voor het eerst over die angstcultuur.

Alejandro Zambra. Foto (c) Alexandra Edwards

Alejandro Zambra. Foto (c) Alexandra Edwards

Hij is al bijna een week in Nederland. Overdag heeft hij verplichtingen, ’s nachts kan hij niet slapen. Dan woelt hij zich wakker, staat op en wandelt over de nooit verlaten grachten. Hij houdt van de koude wind die hij tijdens die nachtelijke wandelingen op zijn wangen voelt. De wind maakt dat hij zich gezond voelt, ondanks de slapeloosheid. In het drukke café van De Balie lijkt hij zich niet op zijn gemak te voelen. Geflankeerd door zijn twee uitgevers (van de kleine Uitgeverij Karaat) drentelt hij onhandig heen en weer tussen het lunchende publiek, alsof hij een opdracht heeft die hij niet durft uit te voeren. In zijn hand heeft hij de briefwisseling tussen Paul Auster en John Coetzee, in het Nederlands, de taal die voor hem klinkt als koeterwaals. Later, op een rustiger plek, mompelt hij, het hoofd verscholen achter een menukaart: ‘Ik hou van Cees Nooteboom.’

Bij de publicatie van Zambra’s debuutroman Bonsai, nu zes jaar geleden, buitelden de critici in adoratie over elkaar heen. Dit was de kant die de Chileense literatuur op moest. Een waterscheiding.Briljant.

Het waren de jaren van Roberto Bolaño, Zambra’s landgenoot die het magisch-realisme een nieuw, woest karakter gaf in omvangrijke romans die na zijn plotse dood in 2003 uitgroeiden tot een cultoeuvre. Bonsai sloeg een totaal andere weg in: een dunne novelle, een verstild liefdesverhaal, als een schilderij. Een roman die bovendien ook het schrijven zélf thematiseert. Die thematiek zou in Zambra’s latere werk nog vaker een opvallende rol spelen. ‘Dat is wel een doel, om de act of writing in mijn verhalen te representeren. Waarom? Ik weet het niet. Het interesseert me, thats all.’

Een dag na het interview zal hij bij het Utrechtse Cervantes-instituut een lezing geven. Zal de act of writing in die lezing ook aan de orde komen?
‘Nee. Die lezing heet “Laten we het maar niet over de roman hebben”. Het is een soort bekentenis. Ik vertel dat ik opgegroeid ben met poëzie, niet met romans. Dat beroemde Zuid-Amerikaanse magisch-realisme ontdekte ik pas later.’

Alejandro Zambra werd geboren in Santiago in de tijd dat in Chili Augusto Pinochet aan de macht was. De jonge Zambra groeide op in een wereld waarin boeken werden verboden, waarin onrecht en willekeur de dagelijkse praktijk vormden en waarin angst de lakens uitdeelde. Ook nadat Pinochet was afgetreden. ‘Ik ben een product van die maatschappij. Voor een Chileen van mijn leeftijd is dictatuur niet iets uit het verleden. Ook in de jaren negentig, de jaren ná Pinochet, waren alle dictatoriale machinaties nog gewoon werkzaam. Chili is een land waar de geur van dictatuur nog altijd door de straten zweeft. In Providenza (een van de grootste wijken van Santiago, waar ook Manieren om naar huis terug te keren zich afspeelt) vervulde een kolonel uit Pinochets regime, een regime dat zich schuldig maakte aan schending van mensenrechten, de afgelopen vijftien jaar een belangrijke rol in het bestuur. Afgelopen zondag, tijdens de gemeenteverkiezingen, is hij voor het eerst niet herkozen.’

Hoe komt het dat Chili er zo veel moeite mee lijkt te hebben de bladzijden van het verleden om te slaan?
‘Chili is een conservatief land. Tegelijk heeft Pinochets macht ook erg lang doorgewerkt, tot ver na zijn aftreden. Hij bleef destijds wel gewoon senator en baas van het leger. In de jaren negentig betekende je openlijk verzetten tegen de machthebbers dat je werd doodgeschoten. Voor de buitenwereld was Chili misschien het beste jongetje van de klas, economische groei, vooruitstrevend en wat niet al. Maar ondertussen … Ondertussen regeerde de angst voor het verleden dat maar niet wilde verdwijnen, voor de moordenaars die ongestraft waren gebleven, voor het leger dat demonstraties de kop in drukte. Nee, het léék niet eens op een democratie.’

Je schrijft in Manieren om naar huis terug te keren eigenlijk pas voor het eerst over die angstcultuur.
‘Voor het eerst expliciet, maar het is altijd wel ergens in mijn werk aanwezig geweest, in Bonsai al. De melancholie over dat wat voorbij gaat – of juist niet – heeft te maken met het onvoltooide verleden van mijn land.’

Heb je nu het gevoel dat je alles kunt schrijven?
‘Ja! Ik zou nu kunnen schrijven dat Pinochet gek was op sucking dicks. In de jaren negentig was dat gevaarlijk geweest. In die tijd kon je al opgepakt worden omdat je lang haar had.’

In Manieren om naar huis terug te keren, Zambra’s nieuwste roman (de derde in vertaling bij Karaat), vertelt hij het verhaal van twee families met ieder hun eigen reactie op de onderdrukking van Pinochet. De familie van de verteller laat alle misstanden gelaten langs zich afglijden, die van zijn buurmeisje Claudia verzet zich. Als de twee elkaar jaren later weer tegen komen, blijkt dat je je ouders wel kunt verlaten, maar dat je zo nooit helemaal achter je kunt laten:

Ouders verlaten hun kinderen. Kinderen verlaten hun ouders. Ouders beschermen hun kinderen of stellen ze bloot aan gevaar, maar sowieso zullen ze altijd blootstellen. Kinderen blijven of vertrekken, maar sowieso zullen ze altijd vertrekken. En alles is onrechtvaardig, vooral het geluid van de zinnen, omdat we van de taal houden, omdat hij ons verwart, omdat we diep vanbinnen liever zouden zingen of een melodie zouden willen fluiten, in de zijlijn van de gebeurtenissen een melodie fluiten. (Uit: Manieren om naar huis terug te keren)

Manieren om naar huis terug te keren is een boek over heel veel belangrijke thema’s, ik heb daar wel ideeën over, maar de opinie laat ik graag aan de lezer. Ik heb altijd geweten dat ik ooit over een jeugd zou schrijven, en dat áls ik dat zou doen, dat het dan over opgroeien in een dictatuur zou gaan. Mijn belangrijkste beslissing was echter dat ik per se in de eerste persoon wilde schrijven. Die stem, die toon wilde ik per se ontdekken. Ik schrijf om nieuwe dingen te ontdekken.’

Weet je van tevoren altijd wat je hoopt te gaan ontdekken?
‘Nee, het is ook niet zo weird als het klinkt, denk ik. Ik schrijf gewoon nooit een boek omdat ik een boek moet schrijven. De enige reden om een roman te schrijven, voor mij, is omdat ik ergens achter wil komen. Dat kan dan nog alles zijn. Mijn enige uitgangspunt is dat ik graag simpel schrijf over iets heel complex.’

Zoals liefde?
‘Bijvoorbeeld. Liefdesrelaties spelen in mijn werk een belangrijke rol, ja.’

Is het noodzakelijk om je tactiek steeds aan te passen wanneer je nieuwe dingen wilt ontdekken?
‘Voor mij wel. Ezra Pound zei ooit: “Ik heb een paar don’ts.” Die heb ik ook. Sommige dingen mógen gewoon niet, van mezelf. Bepaalde woorden gebruik ik bijvoorbeeld nooit. Gewoon, omdat ze me niet aanstaan. Wat ik wel altijd probeer te doen, is om meteen aan het begin van mijn romans duidelijk te maken dat het niet zal draaien om een plot, of om een actie. Dan weet de lezer maar waar-ie aan toe is. Mijn romans draaien om een zoektocht.’

Nog andere donts?
‘De traditionele dialoog, daar heb ik een afkeer van.’ (Pakt zijn colaflesje en begint te schenken.) ‘Lets go somewhere else,‘ he said. Its too noisy here. And he put the bottle back on the table. Dat, dat kán ik niet. Waarom? Geen idee. Ik voel me er niet comfortabel bij. Een roman gaat voor mij niet om dialoog.’

Je zegt dat je steeds nieuwe dingen onderzoekt in je romans. Toch lijken met name je eerste twee romans veel op elkaar. Met Manieren om naar huis terug te keren lijkt er veel tegelijk veranderd: andere vertelinstantie, andere toon, politieke lading.
‘Met ieder boek verandert er iets in mijn schrijven. Vooral kleine dingen, dingen die voor mij heel belangrijk zijn maar die de lezer misschien niet zullen opvallen. Soms vallen ze me zelf pas veel later op. Toen mijn debuut verfilmd werd, leerde ik veel over mijn werk. In eerste instantie wilde ik de filmrechten helemaal niet verkopen. Toch kwam er op een dag een regisseur naar me toe, een jongen van wie ik nog nooit gehoord had. Hij vroeg me om Bonsai te mogen verfilmen.

Ik zei nee, maar hij hield maar vol en vroeg me om in elk geval naar zijn eerste film te kijken, een film die op dat moment nog niet eens uit was. Ik was onmiddellijk verliefd op die film en ik gaf hem toestemming om een script te schrijven. Iedere vrijdag kwam hij bij mij, om over de roman te praten en over het script. Er bleef in het uiteindelijke script niets van de roman over, hij liet er geen spaan van heel. Maar tijdens dat proces leerde ik hoe je een roman kunt laten gaan, hoe je hem voorgoed uit handen kunt geven. En ik leerde hoe film je bij het schrijven kan helpen.’

Hoe dan?
‘Ik gebruik tegenwoordig zelf een camera. Film tien minuten materiaal, kijk dat terug en schrijf daar dan over. Ken je Emily Richardson? Zij is een Britse videokunstenares die ik een paar maanden geleden heb ontdekt en door wie ik nu erg word geïnspireerd. Zij filmt bijvoorbeeld een lift. Úrenlang. Dat monteert ze tot een film van veertig minuten, een film waarin je alleen maar een lift ziet, een lift die komt en gaat.’

Waar zit het verhaal in zo’n film?
‘Er is geen verhaal! Dat is nu juist het mooie. Het is een soort visuele poëzie. Richardson ontmantelt de dagelijkse routines, ze maakt het alledaagse uitzonderlijk. Dat wil ik ook. Alleen, ik zal het met literatuur moeten doen, literatuur is mijn vorm en voor mij ook met afstand de meeste interessante. Er zijn wel meer kunstenaars in andere disciplines die ik bewonder, maar de literatuur staat voor mij altijd nog een treetje hoger.’

Zambra zucht. Het moeizame tasten in zijn Engelse woordenschat, het steeds net niet kunnen uitdrukken wat je zeggen wil, heeft hem uitgeput. ‘Laten we even pauzeren.’ Hij bestelt een clubsandwich en zakt diep in zijn troonachtige stoel. We zwijgen. Zambra wisselt wat woorden met zijn uitgever. In het Spaans, de taal waarin hij thuis is. De sandwich is nog niet op als hij het gesprek weer hervat, alsof er niets gebeurd is.

‘Ik schrijf nu vooral korte verhalen. Daarnaast ben ik bezig met een boek over computers. Non-fictie. Ik haat computers, schrijf liever met de hand. Mijn ouders zaten in de computers, eigenlijk zit mijn hele familie in de computers. Behalve ik. Tja.’

Wat is er mis met computers?
‘Nooit eerder in de geschiedenis van de wereld was het eenvoudiger om zinnen te vernietigen. Eén druk op de knop en alles is weg, dat jaagt me angst aan. Iedereen schrijft de hele dag, maar niemand lijkt het geschrevene nog te willen beschermen.’

Bewijst die achteloosheid van het vernietigen ook de broosheid van hetgeen je schrijft?
‘Ongetwijfeld. Een boek is een bijzonder ding. Wanneer ik voor het eerst een nieuwe roman in handen heb, word ik altijd door ambivalente gevoelens bevangen. Enerzijds ben ik blij dat ik iets nieuws heb ontdekt, een onbekend terrein heb betreden. Tegelijk ben ik droevig over het feit dat het af is, dat het nooit meer beter zal worden dan het op dat moment is.’

Je hebt het publiceren van een boek ooit vergeleken met kinderen die uit huis gaan.
‘Wanneer je een boek publiceert, is dat wat je gemaakt hebt niet langer van jou, maar iets wat je moet laten gaan. Het is van iedereen. Tegelijk schrijf ik ook veel dingen louter voor eigen gebruik. Dagboeken, poëzie, stukjes, verhalen. Niemand mag die lezen, zelfs vriendinnetjes niet. Wanneer ik zou weten dat ik snel zou sterven, zou ik nu onmiddellijk het vliegtuig naar huis nemen en alles verbranden. Die kinderen blijven altijd thuis wonen, ja.’