Boeken / Reportage
special: Op de bodem van het menselijk bestaan

Klassieker: F.M. Dostojevski – Aantekeningen uit het ondergrondse

• Dit stuk maakt deel uit van een reeks over persoonlijke klassiekers van de boekenredactie. Lees ook over de Metamorphosen van Ovidius, Homeros’ Ilias, De Renner van Tim Krabbé, Reis naar het einde van de nacht van Louis-Ferdinand Céline, Nooit meer slapen van W.F. Hermans, Thomas Manns De toverberg, In de ban van de Ring door Tolkien, Flauberts Madame Bovary, Psyche van Louis Couperus en Marguerite Yourcenars Het hermetisch zwart. •

Waarom lees je? Waar ben je naar op zoek in de literatuur? ‘Ik lees om te zien waartoe de taal in staat is,’ zei iemand met wie ik hierover in discussie was. ‘Ik lees om te begrijpen waartoe de mens in staat is,’ antwoordde ik. Op dat moment las ik Misdaad en straf van Fjodor Dostojevski. Aantekeningen uit het ondergrondse, de korte roman die hij twee jaar voor Misdaad en straf schreef, daalt af tot op de bodem van de menselijke existentie. Op die bodem is het donker en koud, en toch keer je er steeds weer terug.

Waarom lees je? Waar ben je naar op zoek in de literatuur? ‘Ik lees om te zien waartoe de taal in staat is,’ zei iemand met wie ik hierover in discussie was. ‘Ik lees om te begrijpen waartoe de mens in staat is,’ antwoordde ik. Op dat moment las ik Misdaad en straf van Fjodor Dostojevski. Aantekeningen uit het ondergrondse, de korte roman die hij twee jaar voor Misdaad en straf schreef, daalt af tot op de bodem van de menselijke existentie. Op die bodem is het donker en koud, en toch keer je er steeds weer terug.

‘Korte roman’ is eigenlijk geen goede aanduiding voor Aantekeningen uit het ondergrondse. Het boek telt slechts 150 pagina’s en bestaat uit twee delen. In het eerste deel spreekt een man. ‘Ik ben een ziek man… Ik ben een slecht man.’ Een furieuze, soms glasheldere, dan weer verwarde monoloog gericht aan de ‘heren’. Dat zullen zijn vage kennissen van vroeger zijn, die je op één hand kunt tellen, maar bij uitbreiding al zijn medemensen, de hele wereld. In het tweede deel verlaat de man zijn ondergrondse woning voor een keiharde confrontatie met de wereld en zijn medemensen.

Twee-maal-twee-is-vijf
In een groot deel van de monoloog fulmineert de man tegen het modern-wetenschappelijke wereldbeeld, dat in 1864 – toen Aantekeningen uit het ondergrondse verscheen – steeds meer geaccepteerd raakte. Zelf zou hij eerder zeggen: ‘in zwang raakte’, want de opvatting dat alles in de wereld onderhevig is aan wetten van oorzaak en gevolg ziet hij als een gril en als een regelrechte dwaling. Het determinisme ontneemt de mens zijn vrije wil. Het is bovendien te rationeel en positivistisch: de wetenschappelijke visie gaat uit van vooruitgang gebaseerd op een redelijke afweging. Voortdurend hamert de verteller op de valsheid van deze ideeën. Want wat doet de mens? Hij doet wat hij niet wil, hij gelooft wat niet waar is en hij vernietigt in plaats van te scheppen.

Maar wanneer is het dan, om te beginnen, in al die duizenden jaren voorgekomen, dat iemand handelde uitsluitend uit eigenbelang! Wat dan te doen met de miljoenen feiten, die bewijzen, hoezeer de mensen welbewust, dus in het volle besef van hun eigen belangen, deze op de achtergrond plachten te schuiven en fluks een andere weg insloegen, op goed geluk af, met alle risico’s van dien, zonder dat iets of iemand ze daartoe dwong, alleen maar omdat ze blijkbaar nu juist de aangewezen weg niet wilden gaan, doch koppig, eigenzinnig een andere, lastige, absurde weg insloegen, die ze zowat in het donker hadden gevonden.

Dostojevski’s ’twee-maal-twee-is-vijf’ is de meesterlijke vondst die dit het kortst samenvat. Het kan wel zo wezen dat twee keer twee vier is, maar wat als ik het daar gewoon niet mee eens ben? ‘Twee-maal-twee-is-vier’ mag de steen der wijzen zijn voor de moderne wetenschap, maar het is niet menselijk. Het is zelfs ‘onbeschaamd’. Zeggen dat twee maal twee vijf is, dat is de uitdrukking van je menselijkheid.

~

Sprookjeswereld
Kluizenaar in krotwoning doorziet leugenachtigheid van moderne maatschappij? Dat is niet het hele verhaal. ‘De heren’ tegen wie hij praat, dat zijn degenen die wél weten te leven, een leven ‘hebben’ in de zin dat zij meester zijn (of denken te zijn) over hun eigen bestaan. Ten onrechte natuurlijk. Zij leven in een sprookjeswereld die niets met de werkelijkheid te maken heeft en dat wordt ze ingewreven ook. Maar toch… toch is het leven in die sprookjeswereld ook aantrekkelijk. Je ontkomt niet aan de indruk dat de ondergrondse verteller er wat graag bij zou willen horen.

Deze heren zijn mannen van de daad, die zich niet verliezen in ‘ledigheid van de geest’. Een leven in de geest – een leven in het ondergrondse – leidt tot zwaarmoedigheid of spleen, spleen leidt tot liederlijkheid en liederlijkheid tot bestraffing, zo leren we. Dat klinkt opvallend deterministisch voor iemand die zo fel ten strijde trekt tegen het determinisme. Zo is het voortdurend in de Aantekeningen: als je je vinger probeert te leggen op een boodschap, op ‘de moraal van het verhaal’, glipt die meteen weer tussen je vingers door. Steeds weer neemt de verteller zijn woorden terug, beweert het tegenovergestelde van wat hij eerder zei of ontkent zijn eigen uitspraken. Zulke meerduidigheid klinkt voor de moderne lezer misschien vanzelfsprekend, maar dat is die niet. Ook de moderne literatuur vertelt vaak juist een eenduidig verhaal, trekt een sprookjeswereld op. En anders doet de moderne wetenschap dat wel, zoals het nog steeds hevige debat rondom determinisme en vrije wil laat zien. Wat als beide bestaan, als beide waar zijn?

Engelachtig
‘Ik lees om te begrijpen waartoe de mens in staat is.’ Wel, dit is waartoe de mens in staat is: welbewust kiezen tegen het eigenbelang in. En niet alleen het eigenbelang, ook tegen het belang van de ander in, zelfs tegen het belang van een geliefde in. Het schrijnendst wordt dit in het tweede deel, waarin de ondergrondse man een haast even ondergrondse vrouw ontmoet. Liza is in alles zijn tegendeel. Zij schenkt hem haar liefde en hij? Hij vernietigt haar. Spleen, liederlijkheid en bestraffing – daar heb je je determinisme in de praktijk. Of juist de vrije wil?

Ten eerste kon ik niet meer gaan beminnen want ik herhaal het, beminnen betekende voor mij tiranniseren en moreel de baas spelen. Ik heb me mijn leven lang zelfs geen andere liefde kunnen voorstellen, en het is zo ver met mij gekomen dat ik tegenwoordig soms meen, dat liefde inderdaad bestaat in het vrijwillig afstaan door de geliefde persoon van het recht, haar te tiranniseren. Ook in mijn dromerijen in het muizehol heb ik mij liefde nooit anders voorgesteld dan als een strijd, die ik altijd liet beginnen met haat en eindigen met morele onderdrukking, en daarna kon ik me dan niet voorstellen, wat je met een onderdrukt schepsel moest beginnen.

In latere romans, waaronder Misdaad en straf, voert Dostojevski ook engelachtige vrouwen op, die er soms iets beter van afkomen. De vrouw, zo lijkt het, staat buiten de tegenstelling van ’twee-maal-twee-is-vier’ en ’twee-maal-twee-is-vijf’. Na het lezen van deze zwarte liefdesgeschiedenis (voorafgegaan door een haast nog zwarter drinkgelag) wil je weer opnieuw beginnen aan het eerste deel, op zoek naar antwoorden. Die antwoorden zijn er natuurlijk niet. De twee delen zijn geen illustratie van elkaar, maar staan als twee zuilen naast elkaar. Ze ondersteunen niets, maar leunen op die koude, harde en donkere bodem van de menselijke existentie.

Vertaling
De meerduidigheid van Aantekeningen uit het ondergrondse maakt dat je dit boek steeds opnieuw kunt lezen en dan ook steeds iets nieuws leest. Geen wonder dat het steeds opnieuw vertaald wordt. De citaten hierboven komen uit mijn editie uit 1957, in de vertaling van Hans Leerink. De nieuwste vertaling (van Monse Weijers) is nu ook in pocket beschikbaar. Waartoe is de taal in staat? Reden genoeg om ‘fluks’ te gaan lezen, voor het eerst of voor de zoveelste keer. Immers: 2 x 2 = 5.