Verdwijnkunstenaar
Tijl Uilenspiegel, de ongrijpbare potsenmaker die in de loop van de geschiedenis veel verschillende gedaantes heeft aangenomen, is door schrijver Daniel Kehlmann opnieuw tot leven gewekt. Feit en fantasie worden in deze roman tot een prachtig huwelijk gesmeed.
Kehlmann plaatst Uilenspiegel in het tijdperk van de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) in een door godsdienstoorlogen geteisterd Europa. De chaotische situatie vol strijd en misère is een perfecte omgeving voor de raadselachtige verschijning van de hoofdpersoon. Die indruk wordt nog versterkt doordat de schrijver hem in het boek op verschillende momenten in zijn leven tevoorschijn laat komen. Om te beginnen in zijn jeugd, waar Tijl zich in zijn van armoede vergeven familie ontpopt als vreemde snuiter die zichzelf leert jongleren en koorddansen. Als zijn vader, een eenvoudige molenaar die zich in magische sferen begeeft, wordt veroordeeld en terechtgesteld wegens hekserij ontvlucht Tijl zijn ouderlijk huis.
Hans Klok
Op bijzondere wijze brengt Kehlmann de strijd van de Roomse kerk tegen het voortwoekerende bijgeloof onder woorden. Mensen bedrijven allerlei vormen van tovenarij, alchemie en duivelskunsten – voornamelijk uit angst en onwetendheid – terwijl de geestelijkheid probeert het geheel in eigen hand te houden. Dat is de wereld waaruit de antiklerikale Tijl Uilenspiegel voortkomt en het tekent de manier waarop hij zijn toeschouwers een spiegel weet voor te houden. Zijn verschijning brengt amusement, maar zijn kunsten doen het publiek ook huiveren. Van ontzag voor zijn bedrevenheid, maar ook uit vrees voor het onbekende. Als een Hans Klok avant la lettre laat hij in het midden wat tastbare realiteit is of pure zinsbegoocheling.
Dat gevecht om de werkelijkheid weet Kehlmann ook in zijn roman over te brengen. In een achttal delen waaruit geen enkele chronologie blijkt, krijgt de lezer verschillende episodes uit Tijls leven voorgeschoteld. De Dertigjarige Oorlog wordt daarbij als leidraad genomen. De wat sullige keurvorst Frederik V – door de Protestantse Unie tot koning van Bohemen gemaakt en na enkele maanden alweer afgezet – is van zijn grondgebied verdreven en strijkt neer in Den Haag. Als hofnar brengt Tijl Uilenspiegel nog wat vertier in het gemankeerde koninkrijk van deze zogenaamde ‘Winterkoning’. Of eigenlijk verwarring. In een slimme variant op ‘De nieuwe kleren van de keizer’ zaait hij zoveel onrust in het toch al getroebleerde huwelijk van de royals, dat hij de eerste de beste gelegenheid aangrijpt om de benen te nemen.
Vrede van Westfalen
Dat verdwijnen is, naast angst, het andere thema dat de schrijver gebruikt om deze Tijl Uilenspiegel vorm te geven. Met de souplesse van een rasechte illusionist duikt de nar ergens op en is hij net zo snel weer verdwenen. Tijdens de belegering van Brno door het Zweedse leger zit hij opeens in de ondergrondse gangen van de verdedigende troepen. Terwijl de ontploffingen heviger worden en de schachten dreigen in te storten, spreekt Tijl zichzelf moed in met de woorden die zijn persoonlijke motto zouden kunnen zijn: “Ik ga nu. Zo heb ik het altijd gedaan. Als ik het benauwd krijg, vertrek ik. Ik ga hier niet dood.”
Met dezelfde lichtheid en soepelheid die de bewegingen van Uilenspiegel kenmerken, vertelt Kehlmann het ene na het andere voorval uit de geschiedenis van de kunstenmaker. Hij plaatst hem in een rondtrekkend circus met een sprekende ezel, in het getouwtrek dat uiteindelijk de Vrede van Westfalen zal opleveren en in het kielzog van een wetenschapper die op draken jaagt. De schrijver weet het drama van oorlog en armoede, van honger en ellende er bezield omheen te componeren, terwijl de luchtigheid – en vluchtigheid – van zijn hoofdpersoon bepalend is voor de algemene toon. Geen geschiedschrijving en geen sprookjeswereld, Kehlmann zit er met zijn betoverende pen precies tussenin.