Stuurloos volwassen worden
‘Die avond in bed staarde ik naar het plafond. Ik besta niet, dacht ik. Ik ben een verzinsel van anderen.’ Veel eigenwaarde geeft debutante Jente Posthuma haar beschouwende hoofdpersoon niet mee. Toch lijkt ze gaandeweg het leven prima aan te kunnen.
Met een moeder als actrice – iemand met uitstraling – en een vader als psychiater kijkt de jonge vertelster met een heldere blik en in afgemeten zinnen naar het verloop van haar leven. Het is de naïeve verwondering van een kind die ongemerkt overgaat in de onzekerheid van de opgroeiende puber. Een groot obstakel in de dagelijkse omgang vormen de geluiden die anderen maken, met name tijdens het eten: ‘De cruesli kraakte tussen zijn kiezen. Het doorslikken van de hap ging gepaard met een duidelijk hoorbaar samentrekken van de keelspieren. Daarna klonken een dof klikje en een zucht’.
In zeer precieze observaties wordt een universum aan ervaringen blootgelegd, terwijl de licht ironische toon prachtig contrasteert met de ernst van de situatie. De moeder is terminaal ziek en blijft tot haar overlijden – en tot ver daarna – als een veeleisende diva over de houding van haar dochter waken. Mensen zonder uitstraling zijn verschrikkelijk, zo verkondigt ze vanaf haar sterfbed, die zijn nog erger dan lelijke mensen. ‘Om haar blij te maken zei ik steeds dat ze de mooiste van de wereld was’, is de weldoordachte reactie van dochterlief.
Geen medelijden
Het is de achteloze stijl waarmee Posthuma haar vertelster een uiterst indringende sfeer laat oproepen. De verschillende indrukken worden aan elkaar geknoopt om zo in twaalf afzonderlijke hoofdstukken een haast terloops beeld van een jong leven te presenteren. Ouders staan op een voetstuk, het gezin is de meest vertrouwde plek ter wereld en daarbuiten is alles nieuw en rijp voor ontdekking en avontuur. Voor deze jongvolwassene ligt de romantiek vervolgens in Parijs, waar een boek geschreven moet gaan worden. Met die zelfverworven onafhankelijkheid blijkt het moeizaam te dealen, de eenzaamheid slaat om in wanhoop en het project mislukt jammerlijk: ‘Verder lag ik te lang op bed, was mijn hoofd te klein vergeleken met de rest van mijn lichaam en at ik overal te veel mayonaise bij. Ondertussen kwam ik niet aan schrijven toe’.
Ondanks de aanhoudende stuurloosheid die Mensen zonder uitstraling gemakkelijk tot een larmoyante bekentenisroman had kunnen maken, houdt Posthuma de teugels stevig in handen. Haar nuchtere registratie roept geen medelijden op, maar wijst telkens vooruit, naar het heden waarin de vertelster een volwassen vrouw en zelf moeder is geworden. Alle toestanden ten spijt – het gemis van een overheersende moeder, de verhouding tot een rouwende vader, de zoektocht naar een betrouwbare partner en een opspelende kinderwens – blijkt het geluk toch maakbaar te zijn. Zo wordt in een zakelijke boodschap meegedeeld: ‘De baby heette Bob’.
De vraag is in hoeverre Jente Posthuma in Mensen zonder uitstraling haar eigen leven als inspiratie heeft genomen. Volgens de schrijfster bestaat het uit een mengeling van persoonlijke ervaringen, bekentenissen van mensen uit haar omgeving en een goed gevoel voor fictie. Zeker is dat met deze ingrediënten een bijzonder boek is gecomponeerd, in een uitgesproken stijl en een meeslepende vorm. Het wachten is op nummer twee.