Boeken / Fictie

Schrijven is makkelijk…

recensie: Karl Ove Knausgård - Zomer

Zijn vader heeft het makkelijkste beroep van de wereld, vindt Karl Ove Knausgårds zoon. Waarom zijn niet meer mensen schrijver? Je gaat zitten in het schrijfhuisje achter in de tuin met koffie, sigaretten en leuke muziek. Je schrijft iets en stuurt het op – klaar. Zelf bekent de hoofdpersoon van Zomer dat er voor hem niet veel anders op zit dan schrijven.

Knausgård deed ooit mee aan een persoonlijkheidstest, lezen we. Uitkomst: in zichzelf gekeerd, overgevoelig en zonder fantasie. Overigens durft hij niet te lachen, omdat zijn tanden geel zijn met een zwart randje. En zijn pik is te klein, schrijft hij, en daar schaamt hij zich voor. Nog veel erger schaamt hij zich dat hij zoiets opschrijft en dan ook nog naar zijn uitgever stuurt. Gelukkig heeft hij zijn vaders achternaam gekozen en niet het weke ‘Hatløj’ van moederskant.

(…) Ik had een hardere naam nodig want ik was zelf slap, en Knausgård heeft wel iets harders, het stenige van ‘knaus’ dat ‘rots’ betekent. Namen zijn als een tas waarin onze hele identiteit ligt (…)

 

Feit en fictie

Onder die rotsige schrijversidentiteit kan hij in zijn dagboeken losgaan over schaamte en zwakheid. De tegenstelling van een bange man verstopt in een stevig schrijverschap is zijn handelsmerk geworden en zijn schrijfhuisje een toevluchtsoord. Een van de eerste teksten gaat over een afscheid. Een ‘ik’ genaamd Karl Ove en ‘de vrouw waar ik van hield’ besluiten uit elkaar te gaan. Ze doen dat in de mooiste zomernacht die Karl Ove ooit heeft meegemaakt. (In de media kan de geïnteresseerde lezer inmiddels vernemen dat de schrijver Knausgård en zijn vrouw Linda Brostrøm gescheiden zijn.) Knausgård suggereert met zijn relaas een ‘echte’ gebeurtenis maar laat de spanning tussen feit en fictie bestaan. De moeder van de kinderen duikt af en toe op maar speelt geen rol in de verhalen. Staat hij er eigenlijk alleen voor met zijn vier jonge kinderen?

Is schrijven wel zo makkelijk?

In Zomer waagt Knausgård zich aan een poging tot ‘echte’ fictie. Het wordt een worsteling met de vorm. Hij wil in zijn dagboeknotities een gefictionaliseerde ‘waar gebeurde geschiedenis’ vlechten. Een Noorse vrouw laat tijdens de Tweede Wereldoorlog man en kinderen achter en gaat ervandoor met een Duitse soldaat. Knausgård draagt zichzelf op zich in te leven in iemand die volkomen van hem verschilt. Hij stapt een aantal keren abrupt over van een ‘Karl Ove-ik’ naar een ‘oude Noorse vrouw-ik’. Het werkt niet. Niet alleen is de overgang kunstmatig, ook de stijl van ‘haar’ relaas mist overtuigingskracht.

Een ander probleem is de briefvorm van de dagboeknotities. Ze zijn gericht aan de jongste dochter Anne. Haar geboorte was het uitgangspunt van de Seizoenen-serie. Het levert zinnen op in de trant van ‘toen ik de beste vriendin van je oudste zus naar huis had gebracht reed ik verder om je broer van schoolkamp te halen’.

Schoonheid van het gewone leven

De kortere teksten zijn het meest geslaagd. Het zijn originele beschouwingen over grasmaaiers, muggen en naaktslakken, flauwvallen op een uitgeversfeestje en over het wezen van het ei. Knausgård kan als geen ander de schoonheid – en soms de magie – van het doodgewone onder woorden brengen. Terwijl hij dagelijks uren doorbrengt met het vervoer van eigen en andermans kinderen naar school, vriendjes, zwembad en sportveld, vergeet hij nooit om zich heen te kijken. De zomer doet haar werk in het glooiende landschap van Zuid-Zweden, waar akkers, zee en bos ieder uur van de dag een nieuw schouwspel vormen. Als een weerman volgt hij de afwisseling van zon en regen; als een schilder registreert hij het licht, de schemer en de nacht die de wereld om hem heen kleuren.

De vertaling is in orde en de illustraties van Anselm Kiefer zijn fraai. Maar het boek ademt de sfeer van een afronding. Na het verbluffende zesdelige ‘Mijn strijd’ en deze Seizoenen, vier delen met losse teksten, hebben zijn lezers een minutieus beeld van zijn autofictie-leven.

Is Knausgård misschien uitverteld?