Ontoegankelijke attractie
Na een apocalyptische ramp tijdens een bergvakantie blijft een naamloos hoofdpersonage geïsoleerd achter. Het absurdistische universum waarin ze terechtkomt wordt afgebakend door een grote doorzichtige wand en kent geen uitwegen – de enige traumahelikopter komt in de vorm van het menselijk instinct.
Het decor van de rampplek straalt een Eftelingsfeer uit, iets tussen griezelig- en wonderlijkheid in. Flora en fauna zijn grotendeels vervangen door rookwolken en stroboscooplicht, en het verschil tussen dag en nacht valt alleen af te leiden uit de monoloog. Dat je hier geen scoutinggroepen of boswachters hoeft te verwachten, beseft ook het hoofdpersonage (Harriët Stroet). Zij en haar hond Luchs, een pop die zo slap is dat zijn kop automatisch kapseist richting zijn voorpootjes, zoeken te midden van het noodweer en de onbekende wilde bessensoorten naar overlevingsstrategieën.
Decorstuk
De Wand, een bewerking van Hannah van Wieringen naar de roman van Marlen Haushofer uit 1963, behandelt klassieke thematiek die we al eerder tegenkwamen in bijvoorbeeld Kafka’s De Gedaanteverwisseling: hoe handelt de mens als hij zonder aanwijsbare oorzaak of schuldige in een levensbedreigende situatie terechtkomt? De Ulrike Quade Company heeft de originele keuze gemaakt om het antwoord hierop voornamelijk in beeld weer te geven.
Enerzijds maakt dit van De Wand een visueel spektakel. De poppen, wandprojecties en decorstukken zijn met zoveel zorg vormgegeven dat ze de tekst volledig kunnen ondersteunen. Dat de grens tussen ondersteunen en dragen dun is, blijkt helaas wel. Het stuk heeft trekjes van een attractie, waarin spel en tekst bijzaak zijn. De monoloog bevat net iets te veel wind die fluistert in het gras – en laat die ‘zandbanken van de toekomst’ maar weer snel in de mist verdwijnen. Het acteerwerk van Stroet kan die clichématigheid net niet compenseren. Het is bij vlagen te nonchalant en boers, waardoor zij te midden van alle kunst soms zelf een decorstuk wordt.
Tussen de rookwolken
De Wand laat op momenten wel zien hoe het lichaam zonder enige toevoeging in staat is theater te maken. Een hand omvormen tot een slobberende koeientong, één mond gebruiken voor de stemmen van vier personages; subliem zijn de scènes waarin Stroet zowel dier als verzorgster speelt. Dat je maakt dat iemand een tegen een lap stof met twee koeienkoppen aan weerszijden ‘koetjiekoetjie’ wil zeggen, is als actrice een van de grootste complimenten die je kunt krijgen.
Uit die eenvoud valt een heleboel te halen en het blijft dan ook een raadsel waarom er niet vaker gebruik van is gemaakt. De Wand maakt nieuwsgierig naar dat wat erachter zit: het mag nog naakter, kaler, zodat we tussen de rookwolken door ook het toneel kunnen zien.