Theater / Voorstelling

Nevel en een glimp van verlossing

recensie: De Nationale Opera - Parsifal

Het esoterische idioom van Parsifal, de laatste opera van Richard Wagner, wordt grauw verbeeld door regisseur Pierre Audi en beeldend kunstenaar Anish Kapoor. Deze herneming van de voorstelling uit 2012 trekt voorbij als een mistwolk, maar tijdens intieme momenten breekt de hemel tijdelijk open.

Wagners zwanenzang werd een jaar voor zijn dood in 1883 voltooid. In muzikaal opzicht, vervolmaakte Wagners hier zijn stijl: een lange, aaneengesloten muziekstroom (in plaats van afgebakende aria’s) en een constant verschuivende tonaliteit, waardoor de muzikale grond onder de voeten van de luisteraar wegvalt. Net als in zijn Ring­-cyclus maakt Wagner extensief gebruik van leidmotieven. De opvallendste is het in zijn eenvoud wonderschone ‘motief van de reine dwaas’, dat, in al zijn verschillende gedaantes, de toehoorder dat beetje houvast biedt om stand te houden tegen Wagners onberekenbare klankgolven.

Ambiguïteit

Opvallend aan Parsifal is dat het typisch wagneriaanse verhaal, een vrije bewerking van een middeleeuws ridderepos, is vermengd met een christelijke (en op momenten boeddhistische) moraal over naastenliefde en compassie. Koudegrondpsychologen zagen hierin een teken dat de componist zijn einde zag naderen en met zichzelf in het reine wilde komen. Verder idealiseert de opera de titelheld, in wezen een wat onnozele hals, als toonbeeld van reinheid en onschuld. Dat deze onschuld zich alleen naar het amoureus vlak vertaald en het afslachten van horden ridders geen probleem is, moeten we maar even door de vingers zien. In deze verering van zuiverheid wilde de kwaadwillende criticus door de jaren heen nog wel eens een voorstelling van de pure Arische mens in zien. Doordat Wagner de regie voerde over elk element van zijn opera’s, van muziek en tekst tot uiterlijk, blijft het lastig te duiden wat hij nu werkelijk wilde prediken met deze hermetische roep om mededogen.

Leed

Aan elke regisseur dus de uitdaging om dit lijvige stuk naar zijn eigen hand te zetten. Waar Arjon Luijten in zijn radicale deconstructie Parsifal: The Grand Opera de nadruk legde op mede-, ligt deze bij Audi en Kapoor juist op –lijden. Tijdens de prelude verschijnt al een metershoge wond op het zwarte voordoek. De Catalaanse rotsen waar de Graalridders verblijven, liggen desolaat in de rode schemering. Zelfs de bloemenmeisjes, die Parsifal in de tweede akte moeten verleiden, zijn kaal en gekleed in jurken van vale stofrepen. Hun gedaantes worden verwrongen in Kapoors enorme ronde spiegel die prominent op de achtergrond prijkt. Door de abstractie ontstijgt Parsifal het sprookjeskarakter dat soms aan Wagner kleeft en betreedt de opera een nieuw spiritueel domein.

Kleine openbaringen

De uitvoering van de muziek laat weinig te wensen over. Ryan McKinny klinkt als gewonde koning tegelijkertijd broos en standvastig. Bastiaan Everink staat als Klingsor ver weg van de karikatuur van boze tovenaar. De grootste held van de voorstelling staat echter in de orkestbak. Marc Albrecht laat het Nederlands Philharmonisch Orkest prachtige lange lijnen spelen en toont dat Wagner niet alleen uitblinkt in grof symfonisch geweld, maar ook juist in de intieme passages. Het zijn momenten van loutering en klaarte, pleisterplaatsen na aanhoudende verwarring. Zulke momenten zijn zeldzaam, binnen en buiten het podium.