Herbert: Resurrection
In zekere zin hoort Herbert Grönemeyer tot de generatie ‘megasterren’ van de jaren tachtig. Na het enorme succes van zijn vijfde LP Bochum 4630 (zijn geboorteplaats met postcode) in 1984 werd Grönemeyer onmiddelijk het harnas van de ‘Duitse Bruce Springsteen’ aangemeten, met de bijbehorende pretenties en de blijkbaar onvermijdelijke stadionconcerten. Zelf leek hij daar altijd slecht mee op zijn gemak, en z’n repertoire leende zich ook maar deels voor zo’n aanpak. Bochum werd de meest succesvolle Duitse muziekproduct ooit, slechts overtroffen door zijn opvolgers Ö en Chaos.
Daarmee was de megastatus van Grönemeyer wel zo’n beetje bepaald, met name in het Duitse gebied maar ook – zij het beperkter – daarbuiten. Halt Mich (afkomstig van Ö) werd ook hier een hit in 1988, maar als lullaby was het nou niet bepaald de Power Rock die je van een stadiondier zou verwachten.
Tragedie
Tot 1999 dan. In dat jaar overleden binnen een maand Grönemeyers vrouw (aan kanker) en zijn broer (auto-ongeluk). Het gevolg was een periode van isolatie, reflectie en verwerking die in september van dit jaar leidde tot het album Mensch. Het is tot op zekere hoogte een typische Grönemeyer-CD: een afwisseling van verstilde momenten en rock-nummers.
Veel teksten zijn duidelijk autobiografisch (zoals Der Weg, gewijd aan zijn overleden vrouw), andere zijn eerder ironisch, maar nooit mist de dubbele bodem. Wie daarbij denkt dat dit een ‘intellectuelenplaat’ is (jeweetwel, zo’n moeilijke Talking Heads- of David Sylvian-constructie waarbij je je steeds pijnlijk bewust ben van het feit dat je nooit helemaal zult begrijpen wat er allemaal voor briljants onder de oppervlakte schuilt) vergist zich: Grönemeyer is een communicator, teksten zijn glashelder en muzikaal verpakt in het beste dat hij sinds Chaos heeft geproduceerd. Hoe wreed het ook klinkt, tegenslag heeft ontegenzeglijk weer het beste in Herbert Grönemeyer naar boven gebracht.
‘Mannen’
De immense aanhang die Herbert Grönemeyer in Duitsland geniet werd duidelijk uit het aantal Duitsers dat zich op 26 november voor de Melkweg verdrong (de lengte van de rij met allemaal mensen die al een kaart hadden was opnieuw een teken van de klunzigheid van het deurbeleid): het resultaat was een bomvolle zaal, die naar schatting voor driekwart met Duitsers was gevuld.
De incidentele aanstekers en de ietsjes te gladde bassist werden ruimschoots gecompenseerd door het enthousiasme en het plezier van zowel het publiek als de band. Toen bij de derde toegift Grönemeyer waarschuwde dat zijn stem het ging begeven, constateerde ik bij het publiek ondanks alle geestdrift toch enige vermoeidheidsverschijnselen. Beiden verlieten de Max-zaal, zoals dat heet, moe maar voldaan.
In die drie uur jaste Grönemeyer alle nummers van zijn nieuwe CD en het leeuwendeel van zijn overige repertoire erdoor, inclusief drie toegiften. Daarbij nam hij ook de hele breedte van zijn oeuvre door: de stilte van Flugzeuge en Halt Mich vormde een prettig contrast met meer krachtige nummers, klassieke (zij het Duitstalige) rock wordt afgewisseld met invloeden uit Triphop, Salsa en Jazz. Ook de virtuositeit werd niet geschuwd, noch door Grönemeyer, noch door zijn band (waarbij vooral saxofonist Frank Kirchner zijn sporen verdiende). Dat hij mijn favoriete nummer (Tanzen) daarbij oversloeg zij hem vergeven. Het is goed om te zien dat iemand na zo’n carrière er niet alleen in slaagt zichzelf ‘opnieuw uit te vinden’, maar daar ook duidelijk nog steeds zoveel lol aan beleeft.