Muziek / Album

Dromerige indietronica

recensie: Electric President - S/T

Schurken, het liefst zo dicht mogelijk tegen bekende maar ook mooie voorbeelden aanhangen, dat is het wat het debuut van het Amerikaanse Electric President doet. Het zijn in eerste instantie vooral de vlagen van herkenning die de kop op steken tijdens elke luisterbeurt. Maar dat geeft helemaal niets, omdat Electric President er telkens een eigen gezicht aan weet te geven. Dat maakt het gelijkgetitelde debuut tot een prachtplaatje.

~

De drieëntwintigjarige Ben Cooper is het grote brein achter Electric President en hij werkt samen met zijn twee jaar jongere kameraad Alex Kane. Met niet meer dan een enkel instrument en een laptop maakten ze tien schitterende liedjes, die qua sfeer en sound nauwelijks voor elkaar onder doen. Enkele keren stijgt het tempo, zoals in Metal Fingers, maar dat is dan ook de grootste uitzondering. Denk vooral aan het moois dat Mice Parade, het oude Pinback, Lali Puna of the Notwist maken. Kane en Cooper zitten echter het dichtst bij het geluid van The Postal Service, het hobbyproject van Death Cab For Cutie voorman Ben Gibbard.

Knisperelektronica

Het album begint met het subtiele en warme Good Morning, Hypocrate. De toon is meteen gezet. Het is deze met gave knisperelektronica ingevulde gitaarpop die het geluid van de plaat bepaalt. Daarover heen komen de bescheiden, zo nu en dan zeurderige, maar steeds melodische zanglijnen van Cooper. Tijdens het schitterende Insomnia vult een dromerige tweede stem het basisgeluid aan en in Ten Thousand Lines komt een gillende gitaar het geheel versterken.

Met uitschieters, als het al even aangehaalde Metal Fingers en het hele mooie met postrock-invloeden gevulde We Were Never Build to Last weet het duo uit Jacksonville net op tijd de kans op verveling te vermijden. Hierdoor blijft de dromerige indietronica op het debuut heel goed overeind en zijn de vergelijkingen wel steeds daar, maar treden die nergens te sterk op de voorgrond. Al is het alleen al de wetenschap dat Cooper sympathieker oogt, eerlijker klinkt en meer indie in zijn donder lijkt te hebben dan het steeds aangehaalde voorbeeld Gibbard. Dat spreekt voor deze jongen.