Naar het sublieme (en weer terug)
.
Van geperfectioneerde Italiaanse landschappen naar een expressie van totaal overweldigende natuurimpressies. Dat is de kortstondige, doch indrukwekkende reis die de Hermitage Amsterdam voor haar bezoekers heeft samengesteld. Met deze tentoonstelling wordt wederom een kijkje gegund in de enorme collectie van het moedermuseum, de Hermitage in Sint-Petersburg, Rusland.
De huidige huisvesting van de Hermitage Amsterdam bestaat uit zes relatief kleine en lage tentoonstellingsruimtes. Hierdoor kunnen de ruimtes met veel bezoekers gehorig en vol overkomen. De inrichting van de kamers is echter aantrekkelijk (lichte houtkleurige vloer, koele pasteltinten op de muren) en de schilderijen en tekeningen hangen alle min of meer op comfortabele ooghoogte. Bovendien hebben de tentoonstellingsmakers, onder leiding van de heer prof. dr. Henk van Os, gezorgd voor een duidelijke rode draad in de tocht door het Duitse romantische landschap.
Het middelpunt van de tentoonstelling wordt gevormd door het werk van Caspar David Friedrich (1774-1840). Behalve negen indrukwekkende schilderijen, worden ook zes tekeningen van deze Duitse schilder geëxposeerd. Vooral deze laatste zijn bijzonder, omdat Friedrich deze in zijn laatste levensjaren heeft vervaardigd. Hij was toen door een hartinfarct gedeeltelijk verlamd, dus tekenen ging behoorlijk lastig.
Het werk van Friedrich wordt gekenmerkt door overdonderende uitbeeldingen van de natuur, waarbij de mens een totaal ondergeschikte rol is toebedeeld. Dit lijkt opmerkelijk in een tijd waarin diezelfde mens door middel van wetenschappelijke en industriële ontwikkelingen de natuur in een ondergeschikte positie lijkt te dwingen.
Topstukken
De schilderijen en tekeningen van Friedrich uit de Hermitagecollectie zijn indrukwekkend als altijd. Flinke afmetingen, prachtige zonsondergangen en maanopgangen, silhouetten, mist, Gotische ruïnes, desolate landschappen, alle bekende Friedrich-ingrediënten zijn aanwezig. Bovendien zijn het niet de minste werken. Opvallend is Ochtend in de bergen (1821-1823), een enorm en prachtig landschapsschilderij. Meer ingetogen, maar niet minder bekoorlijk is Zonsondergang (Broers) uit 1835, die nog net groter dan een flinke postzegel blijkt te zijn.
Friedrichs interpretatie van de natuur wordt vaak gezien als het schoolvoorbeeld van de uitbeelding van het ‘sublieme’. Deze term werd in de negentiende-eeuwse filosofie veelal gebruikt bij het beschrijven van de grootsheid van de natuur. Volgens hem was de natuur een representatie van het goddelijke, die met afgunst en respect benaderd diende te worden. In zijn schilderijen worden mensfiguurtjes dan ook zo in het landschap geplaatst, dat ze meer buitenstaander dan betrokkene zijn. Ze zijn vrijwel altijd op de rug gezien, waardoor de toeschouwer als het ware met hen lijkt mee te kijken.
Als revolutionair tussen de conservatieven
In tegenstelling tot veel van zijn collega-kunstenaars voelde Friedrich er weinig voor om in Rome een traditionele opleiding te volgen. Hij bleef liever op eigen bodem en woonde het grootste deel van zijn leven in Dresden. In zijn werk dus geen mythologische Mediterrane landschappen, maar woeste Noord-Europese gronden. Het is daarom typisch dat de tentoonstellingsmakers juist ervoor hebben gekozen om de woeste gronden van Friedrich tussen de Mediterrane landschappen van tijdgenoten te hangen.
In de eerste zaal hangt bijvoorbeeld het werk van Jakob Philipp Hackert. Deze schilder had namelijk in Rome gestudeerd en was een meester in het uitbeelden van geïdealiseerde Italiaansaandoende landschappen. Daarnaast is werk van Carl von Kügelgen geëxposeerd, die wellicht een eerste poging heeft gedaan om de natuur een prominentere rol in zijn landschapsschilderijen en -tekeningen te geven, maar het qua dramatische effecten niet haalt bij het werk van Friedrich. Ook het werk van Joseph Anton Koch, nota bene een van de belangrijkste Duitstalige schilders die in Rome heeft gewoond, bestaat uit in zuidelijk licht badende, doch Duitslandvreemde, landschappen.
De visie die de tentoonstellingsmakers presenteren is interessant en in zekere zin logisch verklaarbaar. De spanning wordt in de eerste drie zalen opgebouwd tot het hoogtepunt, het werk van Friedrich, wordt bereikt. In de laatste zaal wordt gekeken wat er eigenlijk van de visie van de schilder terecht is gekomen.
Maar waarom wordt het werk van Friedrich gepresenteerd tussen collega-schilders waar hij zelf geen begrip voor of overeenkomsten mee had? Bovenal had Friedrich revolutionaire ideeën over de interpretatie en de uitbeelding van de natuur. Dit past niet bij de traditionele en conservatieve Italiëgangers.
Vraagtekens
Neem het werk van de tot nu toe grotendeels onbekende Carl Fohr, dat de bezoekers in de derde zaal tegenkomen. Deze jongen heeft mooi werk gemaakt en daarbij is het goed dat er aandacht komt voor nieuwontdekte kunstenaars. Echter, prof. dr. Van Os zegt in zijn achtergrondartikel over de tentoonstelling dat Fohr ‘de mooiste bloemtekeningen die ik ken’ heeft vervaardigd. Wat meteen het probleem oproept wat bloemtekeningen of, nog treffender, stillevens met de visie van Caspar David Friedrich te maken hebben. Alleen de overeenkomstige thematiek van natuuruitbeeldingen geeft geen voldoening. Bovendien wordt Fohr in hetzelfde artikel een ‘prototype Duitse romanticus’ genoemd. Het werk wat echter tentoongesteld is, bestaande uit aquareltekeningen, mist de emotionele diepgang die bij een waar romantisch schilder mag worden verwacht. Daarbij komt dat ook Fohr enige jaren werkzaam is geweest in Rome, voordat hij op jonge leeftijd op tragische wijze verdronk in de Tiber. Een romantische dood, dat wel.
Verder behoeven enkele post-Friedrichschilders uit de zesde en laatste zaal enige aandacht. Leo von Klenze, de Beierse stadsarchitect uit München, is goed vertegenwoordigd met een fantastisch zicht op ‘zijn’ Walhalla, gelegen op een bosrijke heuvel aan de Donau. Volgens prof. dr. Van Os ziet hij het majestueuze gebouw als ‘deel van de natuur’. Rijst helaas toch de vraag in hoeverre een gloednieuwe en classicistische tempel zich verhoudt tegenover de door Friedrich afgebeelde Gotische ruïnes.
Landschapsschilder Carl Rottmann is een betere keuze van de tentoonstellingsmakers. Zijn werk, getypeerd door weidse zichten op het Griekse landschap, roept eenzelfde geïsoleerdheid op als de schilderijen van Friedrich.
Eind goed al goed?
De tentoonstelling wordt afgesloten met het burgerlijke werk Meisje in een weiland van Ludwig Knaus (1857). De mens heeft na Friedrich wederom zijn centrale positie in het landschapsschilderij ingenomen. Hoewel prof. dr. Van Os een prachtige theorie heeft waarom juist dit werk als sluitstuk dient, lijkt het werk vooral op een ironische manier te contrasteren met de visie van Friedrich.
Hermitage Amsterdam biedt je een interessante expositie met een flink aantal schitterende werken. Voor liefhebbers zeker een bezoekje waard dus. De gepresenteerde visie is degelijk. Iets te degelijk wellicht. Waarom de volgende keer niet wat meer pit, meneer Van Os? Is het erfgoed van Friedrich dan werkelijk volledig verloren gegaan? Of valt er in de eeuwen na hem nog wat terug te vinden? Vooralsnog blijft het bij het bewandelen van de veilige paden. Naar het sublieme en weer terug dus.