Een frisse en snelle Faust
Toen Goethes Faust het levenslicht zag, was de mythevorming rond de geleerde die zijn ziel aan de duivel verkoopt al een paar eeuwen oud. De Duitse romanticus schiep een eigentijdse, zeer levendige bewerking van de legende. Ard Posthuma maakte een vertaling die in frisheid niets onderdoet voor het origineel en inmiddels toe is aan haar vijfde druk.
Het is in de zestiende eeuw dat Magister Georg Sabellicus Faust door Zuid-Duitsland dwaalt. Een astroloog en alchemist, behept, zo wordt gezegd, met magische gaven. Dat er in de door de kerk doordrenkte samenleving in Luthers woorden geen plaats voor zo’n ’tovenaar en bondgenoot van de duivel’ is, mag duidelijk zijn. Waarschijnlijk duiken juist daardoor vele anekdoten over Herr Doktor de kop op. Vanuit Bazel beweert een dominee dat Faust een gewelddadige dood is gestorven (waarschijnlijk stierf hij door een mislukt alchemistisch experiment) en door de duivel in hoogsteigen persoon is opgehaald. Een eer die toch maar weinigen te beurt valt.
Jeugd en succes
De eerste bekende optekening van de griezelgeschiedenis stamt uit 1604 en is van de hand van Christopher Marlowe, die de dramatische kracht van de legende inziet en van Faust een tragisch figuur maakt. Dat lollige opvoeringen enigszins afbreuk aan deze tragiek doen, kan niet verhinderen dat in de achttiende eeuw de interesse voor de avonturen van de duivelsvriend oplaait en ook Johann Wolfgang Goethe rond 1770 aan zijn overbrenging van de vertelling begint. Een drama in twee delen, waarvan het tweede, langere, deel enkele maanden na zijn dood wordt gepubliceerd.
Het eerste deel is de bewerking van de legende zoals die sinds honderden jaren voortleefde. De duivel, Mefistofeles, glipt in de gedaante van een poedel Fausts studeerkamer binnen en belooft de zwaarmoedige wetenschapper jeugd en succes, in ruil voor zijn ziel. De twee gaan op reis. Dat Goethe geïnteresseerd is in de nieuwste ontwikkelingen van zijn tijd, en van zijn bewerking een moderne en frisse bewerking wil maken, blijkt wel uit Mefistofeles’ laatste vier regels voor de trip aanvangt:
Ik zorg voor hete lucht, kijk hoe ik met mijn brander
een jas in een ballon verander.
Hoe minder ballast, des te sneller stijgen wij;
proficiat! Je oude leven is voorbij.
Spel en taal
Het tweede deel beschrijft een fantastische reis waarin Goethe op geniale wijze speelt met een overvloed aan materiaal. Vangt het tweede deel aan in een middeleeuws hof, even later bevinden we ons omringd door mythologische figuren, tussen heksen in een donker woud. Dat de lezer hier gemakkelijk in deze overvloed verdwaalt, is niet erg, zegt Posthuma in zijn nawoord. Mefistofeles overkomt per slot van rekening hetzelfde. Laat het etiket van complex werk de lezer dan ook niet afschrikken; al bij eerste lezing van deze klassieker valt er ontzettend veel te genieten. Mede doordat de vertaling kristalhelder is.
Posthuma streeft naar eigentijds taalgebruik en gaat daarin ver. Met name de duivelse verleider, die door geschiedenis en toekomst dwaalt, spreekt een taal die ons anno 2016 bekend in de oren klinkt. Want, zo vindt de vertaler, Mefistofeles moet ook in onze tijd aan kunnen schuiven. Daarnaast behoudt het werk met deze benadering de frisheid en de snelheid die het origineel kenmerkt. Goethe speelt een spel waarin alles geoorloofd is. Dat deze vertaling juist dat aspect in ere houdt, is een schot in de roos.