De kwestie van het Joods-zijn
Jacob Israël de Haan was één van Nederlands meest controversiële dichters. In een nieuw verschenen biografie schetst Jan Fontijn het veelzijdige leven van de schrijver van de spraakmakende roman Pijpelijntjes.
Een jaar voor hij op 30 juni 1924 werd vermoord, schreef de door de dood geobsedeerde Jacob Israël de Haan het volgende kwatrijn:
Rusten in ’t Leven kan ik niet.
Rusten in de Dood wil ik niet.
Mijn angst en wroeging ban ik niet.
Mijn doffe klagen stil ik niet.
De drie grote thema’s uit De Haans leven die biograaf Jan Fontijn in Onrust identificeert komen in dit korte gedicht krachtig bijeen: rust en onrust, dood en leven, de eeuwigheid en het moment. De Haan, zo suggereert Fontijn, die over dit onderwerp eerder Tederheid en storm publiceerde, was misschien wel Nederlands meest onrustige dichter. Niet alleen raakte hij bijna doorlopend in opspraak, de impressie die uit deze biografie oprijst is die van een man die telkens ergens anders wilde zijn dan waar hij op dat moment was.
De Haan werd op de laatste dag van het jaar 1881 geboren, precies één dag voordat zijn zus, de schrijfster Carry van Bruggen, haar eerste verjaardag zou vieren, en verhuisde veel in zijn jongensjaren. Voor zijn vaders werk reisde het gezin De Haan van Smilde via Gorredijk naar Zaandam. Samen met Haarlem, waar Jacob in de jaren negentig op de kweekschool zat, zou de Zaanstreek zich in zijn literaire verbeelding nestelen.
Een veelzijdig karakter
Uit Fontijns biografie blijkt goed hoe veelzijdig De Haans persoonlijkheid was, uit hoe veel lagen zijn karakter opgebouwd. Altijd was er, in meer of mindere mate, de kwestie van het Joods-zijn voor hem, maar daarbij kwamen homoseksualiteit, het socialisme, de rechtsgeleerdheid, een zwakke gezondheid en een polemische inslag. Aan al die facetten moet Fontijn recht doen, maar Onrust maakt duidelijk dat De Haan bovenal een homoseksuele Jood of een joodse homoseksueel was.
Het was zijn homoseksualiteit die De Haan de eerste mediastorm van zijn leven opleverde, toen hij in 1904 op 22-jarige leeftijd de roman Pijpelijntjes publiceerde. Er was veel kritiek op deze roman. Het verhaal, dat om homoseksuele Sam en Joop draait, werd als onzedelijk gezien. Vier jaar later was het niet veel beter, toen de roman Pathologieën – ook handelend over de homo-erotiek – het licht zag. Waarom verspilde een kunstenaar als De Haan zijn talent aan zo’n verwerpelijke roman?
Na deze romans wierp De Haan zich meer op het dichten en zijn rechtenstudie en –promotie. Ook hier waren er continu akkefietjes. In toenemende mate voelde De Haan zich in de jaren van de Eerste Wereldoorlog aangetrokken tot Palestina, het beloofde land voor het joodse volk. Hij begon de zionistische beweging te steunen en leerde zelfs Hebreeuws. In januari 1919 verhuisde hij naar Jeruzalem, van waaruit hij vijf jaar lang voor het Algemeen Handelsblad verslagen zou schrijven en zich actief mengde in de politiek van het Midden-Oosten. Weer was er de vraag van het Joods-zijn: langzaam groeide zijn sympathie voor de Arabieren en veranderde hij van een zionist in een anti-zionist. Deze ontwikkeling leidde tot zijn dood in de zomer van 1924.
Schets van tijd en plaats
Onrust is in twee helften verdeeld: de ‘Hollandse’ jaren 1881–1919 en de Palestijnse jaren 1919–1924. In die tweede helft gebeurt iets geks: het teleologische aspect van de biografie – iedereen leeft toe naar zijn eigen dood, en die dood is de bestaansreden van het boek – wordt hevig versterkt. Zeker vanaf 1923 is de richting van De Haans leven duidelijk: dit gaat niet goed eindigen. Het idee dat de aanval op zijn leven vroeger of later zou plaatsvinden wordt bijna expliciet uitgesproken. Ook De Haan zelf refereert een aantal keer met een lichte toon aan zijn onzekere toekomst, alsof hij zelf ook wist dat hij met vuur speelde en aanvoelde dat zijn dood vroeger dan gewenst zou komen.
Hier betaalt Fontijns beslissing om ongeveer de helft van zijn biografie aan de laatste vijf jaar van De Haans leven te besteden uit. Het boek breidt zich uit tot een schets van die tijd en die plaats: Fontijn schrijft menig bladzijde vol over de koloniale politiek van Engeland en Frankrijk in het Midden-Oosten, de omgang tussen Joden en Arabieren in Palestina en de verschillende koningen, emirs en andere leidersfiguren in de regio. De Haan bewoog zich tussen deze mensen, had contacten met Britse gouverneurs en met de koning van Irak, maar ook met Arabieren en Joden om hem heen. Meer en meer nemen zionisten aanstoot aan zijn uitgesproken meningen en politieke invloed – en dan wordt het besluit genomen hem om te leggen.
Hopen op een herdruk
Al met al geeft Jan Fontijn in Onrust meer commentaar op De Haans persoonlijke leven dan dat hij diens werk van letterkundig commentaar voorziet. Gedichten en prozastukken dienen ter illustratie van zijn handel en wandel. In zekere zin komt De Haan er als literator zelfs wat bekaaid vanaf, wat dan weer mooi aansluit bij wat de door Fontijn geciteerde C. Bittremieux opmerkte toen G.A. van Oorschot in 1952 De Haans verzamelde gedichten uitgaf: ‘Te oordelen naar het volkomen ontbreken van herdrukken is het gehoor, dat Jacob Israël de Haan als dichter heeft gevonden, nooit evenredig geweest aan de opspraak die zij door zijn leven, en door zijn dood, in Nederland heeft verwekt’.
Aan die situatie lijkt vandaag de dag nog weinig veranderd. De onrust uit De Haans leven overheerst nog steeds; misschien is dat zijn lot. Met zijn poëzie ben ik zelf ook niet zo bekend, maar op basis van wat Fontijn in Onrust citeert, hoop ik dat een uitgever zich binnenkort aan een mooi verzorgde heruitgave waagt. Laat deze biografie een eerste stap zijn.