Een dappere geschiedvertelling
Open, onbevreesd en intiem: dát kenmerkt het debuut De geschiedenis van mijn seksualiteit van Sofie Lakmaker, dat gaat over haar coming out als lesbiënne. Met een grote mond, maar met een klein hartje raast ze door herinneringen heen die haar hebben gevormd op haar queeste. Een beminnelijke schrijfster, die je inpakt met haar stilistische vernuft.
Ongeveinsde dapperheid
Vol ongeveinsde dapperheid begint Sofie Lakmaker aan haar verhaal: “[…] ik ben gewoon iemand die heel graag vrouwen penetreert […].” En op die koers vaart haar openhartige debuutroman De geschiedenis van mijn seksualiteit voort. Het boek leest als één lange filosofische overpeinzing over de personen die komen en gingen – en soms zelf bleven – in haar leven en dat gaat gepaard met een flinke dosis zelfspot, frustratie en zo nu en dan een vlaag pure stoerdoenerij.
Met de titel De geschiedenis van mijn seksualiteit is geen woord teveel gezegd: in haar eerste boek is Lakmaker zelf onderwerp van (eigen) studie. Voor dit boek keert ze zichzelf binnenstebuiten. Behoorlijk persoonlijke dingen, zoals haar ontmaagding en haar ontmaagder (?), blijven niet onbesproken. Het is alsof ze op de troon van Oprah is gekropen en op een gewiekste wijze alle veel te gevoelige zaken uit zichzelf heeft getrokken en heeft opgetekend. Daarmee wint ze meteen de waardering van haar lezer. Het is haast een uitnodigend gebaar, waarmee ze lijkt te willen zeggen dat ze geen geheimen voor haar lezers heeft. Die geheimen zijn allemaal stukjes van haarzelf, die aan elkaar gelijmd zijn en worden gepresenteerd als een volwaardige roman.
Het boek heeft een blog-achtige lading, waarin haar ervaring als columniste voor De Groene Amsterdammer en Linda.meiden naar voren komt. Ze heeft een goed oog voor de details in haar omgeving en doet hiervan vervolgens een opmerkelijk verslag in de vorm van een grappige anekdote, die lang blijft spoken in je hoofd. Het heeft aan de ene kant ook iets rommeligs en het doet enigszins onaf aan. Het is immers geen chronologisch verhaal dat ze ten gehore geeft, zoals ze zelf al aangeeft, maar het is een fragmentarisch verhaal. Iedere anekdote die passeert, draagt herkenbare, terugkerende elementen in zich: humor gekoppeld aan mensen ‘roasten’ (afzeiken) ondersteund met aan de lezer gerichte zinnen als ‘Snap je?’ en ‘Weet je wel?’. Deze laatste vragen, die nogal als ‘cool’ overkomen, worden naar het einde van het verhaal toe haast ondragelijk vanwege de eindeloze herhaling ervan.
Filosofe aan het woord
Wat zeker niet ondragelijk wordt, is haar vermogen op humoristische wijze te reflecteren op situaties die voor iedereen herkenbaar zijn. Zoals het ‘feit’ dat mensen in de universiteitsbibliotheek niet komen om te werken, maar om te flaneren met een koffie in de hand (denkend aan al het scriptiewerk dat later verzet gaat worden). Ook weet Lakmaker net die woorden uit de kiezen, waardoor je hardop moet schaterlachen. Zo beschrijft ze menigmaal een studiereis, zoals de studiereis in Kalingrad, waar ze met haar studiegenoten eindigde voor een verkeerd gebouw: “Je voelt dan gewoon hoe dat gebouw zijn lachen inhoudt.” Overigens heeft Lakmaker genoeg levenslessen voor haar lezers, vooral als het over de liefde gaat, want dáár draait dit boek ook grotendeels om.
Neem nu haar advies om te checken of je echt, maar dan ook écht verliefd bent: “Dat is ook een manier om te controleren of je last hebt van hevige verliefdheid: je bent opeens al je ideeën kwijt.” Deze levenslessen worden afgewisseld met rake observaties over seks, maar dan wel overgoten met een ‘filosofisch sausje’: “In feite is seks net zoiets als een waterleiding: heel vervelend als je er gedoe mee hebt, en je kunt ook eigenlijk niet zonder. Maar dat betekent niet dat het hele leven om waterleidingen draait.” Vervolgens legt ze, als de filosofe die in haar huist, een verband tussen mensen die zich bezighouden met verbanden waar de rest van de wereld het nog niet over eens is en met eenzaamheid en depressie.
Soms raakt ze ook zo verwikkeld in een discussie met andere mensen uit haar leven die hier dienst doen als personages, dat Lakmaker allemaal zijpaden inslaat en het zo voor elkaar weet te krijgen om verwijzingen naar de literatuur te verweven in haar eigen boek. Door de intertekstuele verwijzingen naar David Copperfield, J.D. Salinger, Simone de Beauvoir, Arnon Grunberg, Frida en nog een handjevol (woord)kunstenaars, krijg je goed in de gaten dat Lakmaker zich voorheen al heeft ingespannen om zelf een ‘Grote’ te worden.
Die kans wordt haar nu geboden door haar halfbroer, Daniël van der Meer, die samen met Toine Donk in 2011 uitgeverij Das Mag oprichtte. Zij twee hebben Lakmaker naar eigen zeggen lang lastig gevallen om haar verhaal te delen met de wereld in de vorm van een boek, terwijl Lakmaker zelf nogal sceptisch was over hun idee om ‘de reis’ die zij maakte als achttienjarige in boekvorm de wereld in te brengen: “Weet je wat ze almaar zeiden, over die reis die ik maakte toen ik achttien jaar oud was? ‘Hier zit een roman in.’ Het is niet zo vriendelijk om te zeggen, maar bij mijn uitgeverij zeggen ze dat ongeveer bij alles.” Dit soort passages doen vermoeden dat Das Mag een ongeredigeerde Lakmaker aan het woord laat, precies zoals ze door het leven banjert: steevast lak hebben aan alles en iedereen.
Ontiegelijke schijt of pure stoerdoenerij?
Het feit dat Lakmaker zo’n ontiegelijke schijt heeft aan alles, maakt van haar een sterke protagonist. Aan de andere kant lijkt ze ook een persoon te zijn die maar weinig kan dulden. Kom niet bij Lakmaker aanzetten met een verhaal van even grote lengte als dat van haar zelf; het gezeik van anderen kan ze maar in zeer kleine mate tot zich nemen. Daardoor plaatst ze zich – onbedoeld – boven anderen. Toch is het niet alleen pure stoerdoenerij die haar van het hart moet: Lakmaker laat ook inzien hoe ontzettend kwetsbaar ze is. Al meer dan eens bleek dat anderen ook geen blad voor de mond namen: zo namen enkele personen haar fysieke veranderingen kritisch onder de loep. Dat ze haar lange, blonde lokken verwisselde voor een kortgewiekt hoofd, benadrukte voor sommigen dat ze ‘aantoonbaar lesbisch’ is geworden. Op zulke momenten komt – pas op, dit is misschien too much information voor je – bij Lakmaker de diarree naar boven gekropen en krijgt ze moeite met slikken.
Waar je als lezer moeite met slikken van krijgt, is het droevige einde van dit boek. In het laatste, derde deel van het boek ‘Elias Welverloren’, vertelt Lakmaker over de ziekte en het verlies van haar moeder. Op het moment van lezen, realiseer je je dat zo’n ingrijpende gebeurtenis iedereen boos en verdrietig achterlaat en dat dát misschien het overheersende gevoel was toen Lakmaker alle voorgaande hoofdstukken schreef. Dit maakt de betrokken lezer nieuwsgierig: is dit één groot, hetzij chaotisch gestructureerd verhaal waarin Lakmaker alles als een razende millennial in één keer van zich heeft afgeschreven of wordt zij dadelijk de ‘Grote’ die ze wil zijn en waarvan anderen denken dat ze het kan worden?
Wat de uitkomst ook mag zijn, Lakmaker heeft bewezen dat ze stilistisch scherp uit de hoek kan komen en genoeg heeft om een boek te vullen. De vraag is nu of ze ook een gelaagd boek kan schrijven dat niet gegrondvest is op autobiografische gronden (al maakt het boek je hongerig naar het vervolg: lukt het haar om meer te gaan leven als jongen en minder als meisje, zoals ze zich voorneemt?). Het is te hopen dat Lakmaker naast het bakken van pizza’s, een tweede hobby heeft gevonden in het schrijven.