Hollandse hysterie
Hij denkt dat hij overal recht op heeft en dat alles om hem draait. Bovendien is hij ongeremd en verwacht dat andere mensen hem geweldig vinden. Het kan niet missen: we hebben het hier over de Nederlander. Tussen de buitenlanders, die over het algemeen veel rustiger zijn, pik je hem er direct uit. En dat is jammer voor de Nederlander, stelt Thomas Rosenboom. Half februari hield de schrijver de jaarlijkse Kellendonklezing van de Radboud Universiteit Nijmegen, waarin hij het luidruchtige gedrag van ons volkje op de hak neemt. Zijn betoog verscheen onlangs in boekvorm onder de titel Denkend aan Holland.
Sesamstraat
Bovenstaande voorvallen kwamen in mij op bij het lezen van Denkend aan Holland. Ook hij signaleert bij Nederlanders een soort blinde vlek als het gaat om rekening houden met een ander. Ironiserend herschrijft hij daarom het beroemde gedicht over Holland van Marsman: “Denkend aan Holland zie ik groepen jongeren breed voor me op de stoepen staan.” Er is hier te lande namelijk geen hond meer die nog aan de kant gaat voor een voorbijganger. In een zevenendertig pagina’s tellend pamflet legt de schrijver uit hoe het zo mis heeft kunnen gaan met ons. Dat hij daarbij behoorlijk cynisch uit de hoek komt is geen verrassing voor wie ooit Gewassen vlees of Publieke werken las. In dit eerdere werk hekelde de auteur ook al de Nederlandse volksaard. In Denkend aan Holland weet Rosenboom glashelder, en nu eens zonder het curieuze taalgebruik dat we zo van hem gewend zijn, uit de doeken te doen wat er aan de hand is. Niet bijster origineel (maar laten we hem dat door zijn geestige toon maar vergeven) legt hij de schuld bij onze opvoeding. Je ziet de verschillen met het buitenland eigenlijk al bij Sesamstraat. Belgische koters luisteren rustig naar een verhaaltje, terwijl hun Nederlandse leeftijdsgenootjes schreeuwen en rondspringen. Erger nog: het programma begint met een hels kabaal. Alsof men daarmee wil zeggen dat kinderen alles mogen.
Opwinding
Ongeremdheid lijkt een doel op zich te zijn geworden en dat werkt door tot in de volwassenheid. Denk maar aan de joelende en hossende voetbalsupporters. Om voetbal gaat het daarbij allang niet meer. De inhoud van het feest is onbelangrijk geworden, die wordt simpelweg overschreeuwd met het eendimensionale “olé, olé, olé, olé”. Rosenboom kenschetst ons gedrag daarom als puur hysterische opwinding. Er wordt gefeest, maar er valt niets te vieren. We stuiten hier op hetzelfde fenomeen als met de kindertjes bij Sesamstraat. Door het eindeloze lawaai en het totale gebrek aan bespiegeling overschreeuwen we de inhoud. Met als tragische gevolg dat we ons – in tegenstelling tot wat we denken – juist niet uiten: “Wie springt en schreeuwt uit zich niet, maar kan zich juist niet uiten, die voelt niets meer, alleen maar zijn eigen opwinding.”
Rosenboom veegt op verrukkelijk ongenuanceerde wijze de vloer aan met de Nederlander. Over ongeremd gesproken… Maar goed, voor wie van het cynisme houdt is dit boekje een echte aanrader. Bovendien is het betoog vaak geestig en altijd welbespraakt. De schrijver sluit af met een hartstochtelijk pleidooi voor de inperking. Alleen mensen die geleerd hebben om hun eerste impulsen te onderdrukken komen toe aan het ware genieten. Maar dat is – althans volgens deze cultuurpessimist – voor de gemiddelde Nederlander niet weggelegd. Wat mij betreft wordt elke Nederlander daarom een weekend naar Parijs gestuurd om de kunst van onze zuiderburen af te kijken.