Boeken / Kunstboek

Ruud Schenk – US in NL. Amerikaanse Kunst in Nederlandse Musea 1945-2002

recensie: US in NL. Amerikaanse kunst in Nederlandse musea 1945-2002

In deze populair-wetenschappelijke verhandeling geeft Ruud Schenk, als conservator moderne kunst verbonden aan het Groninger Museum, een overzicht van de naoorlogse Amerikaanse kunst die in het bezit is van Nederlandse musea. Schenk stelt dat tot op heden ‘slechts enkele musea hun bezit geheel of gedeeltelijk in bestandscatalogi hebben vastgelegd’. Toch is kennis van die geschiedenis volgens hem van groot belang voor het voeren van een gefundeerd museumbeleid.

Louis Morris, Alpha Sigma, 1961. Olieverf op doek. Collectie: Van Abbemuseum
Louis Morris, Alpha Sigma, 1961. Olieverf op doek. Collectie: Van Abbemuseum

Oorsponkelijk had de auteur de intentie om ‘de’ Amerikaanse kunst, dat wil zeggen kunst uit de Verenigde Staten, in Nederlands museumbezit te catalogiseren. Om praktische redenen werd aan die ambitie een aantal beperkingen gesteld. Zo is alleen kunst van na 1945 opgenomen; enerzijds omdat kunst van vroegere datum weinig in Nederlandse musea is vertegenwoordigd, anderzijds omdat de Verenigde Staten zich pas na 1945 gingen manifesteren in de internationale kunstwereld (startpunt: Abstract Expressionisme van Jackson Pollock en Willem de Kooning). Tot aan dat moment gold Europa als het ‘beloofde land’: “Amerikanen die aan het begin van de negentiende eeuw kunstenaar wilden worden, moesten voor een behoorlijke opleiding eerst naar Engeland of Frankrijk…”.
Een tweede beperking betreft de vraag wie als Amerikaans kunstenaar kan worden beschouwd. Uiteindelijk werd besloten de ‘nationaliteit’ van de kunstenaars voor een deel te negeren en mede te kijken naar wie als kunstenaar ‘volwassen’ is geworden in de VS. Zo kan het verkeren dat kunstenaars als Marcel Duchamp en Christo niet zijn opgenomen, en de in Rotterdam geboren De Kooning wel.
Een derde beperking betreft het materiaal en de techniek. Toegepaste kunst zoals meubels, textiel, keramiek, glas en grafische vormgeving blijven buiten beschouwing. Qua fotografie is alleen werk opgenomen dat zich manifesteert als ‘kunst voor aan de wand’ – een definitie die ons doet gruwelen. Zodoende ontbreken belangrijke fotografen als Diane Arbus, Larry Clark en Nan Goldin. Hieruit blijkt eens te meer dat fotografie en kunst ook anno 2005 nog altijd een moeizame relatie onderhouden.

Scepsis

Malcolm Morley, Ship's dinner party, 1966. Magnacolor-acrylverf op doek. Collectie: Centraal Museum, Utrecht.
Morley, Malcolm (Londen 1931 – ), Ship’s dinner party, 1966. Magnacolor-acrylverf op doek. Collectie: Centraal Museum, Utrecht.

Schenks boek bestaat uit twee delen. In deel één wordt uiteengezet hoe Amerikaanse kunst van na 1945 zijn weg heeft gevonden naar Europese, en specifieker naar Nederlandse musea.
Het blijkt een moeizaam proces te zijn geweest. In Nederland heerste bij museumdirecteuren aanvankelijk de nodige scepsis. Zo gaf Stedelijk Museum-directeur Willem Sandberg lange tijd de voorkeur aan de sociaal bewogen schilderijen van Ben Shahn, en nam hij ondanks verscheidene aansporingen niet de moeite om tijdens een trip naar Amerika een bezoek te brengen aan Willem de Kooning. Merkwaardig als je bedenkt dat vooraanstaand criticus Clement Greenberg De Kooning naar aanleiding van een tentoonstelling in de galerie van Charles Egan had betiteld als ‘één van vier of vijf belangrijkste schilders in het land’. Ook Edy de Wilde, toenmalig directeur van het Van Abbemuseum, schreef in 1958 in Museumjournaal een kort afwijzend stukje over de nieuwe Amerikaanse kunst. Beiden zouden kort daarop tot inkeer komen. Zo trachtte De Wilde in 1959 zonder veel succes een schilderij van De Kooning te verwerven voor het Van Abbe.

Als grote doorbraak van de Amerikaanse kunst in Europa geldt volgens Schenk de reizende groepsexpositie ‘The New American Painting’ (in oktober 1958 in het Stedelijk Museum te zien onder de titel ‘Jong Amerika schildert’), een productie van het Museum of Modern Art (MOMA). Arnold Rudlinger, directeur van de KunstHalle in Basel, speelde daarin een belangrijke rol; hij was de eerste Europese museumdirecteur die belangstelling toonde voor de Amerikaanse kunst.

Veilige keuze

Jackson Pollock, The water bull.
Jackson Pollock, The water bull.

Het tweede deel van US in NL bevat een selectie van Amerikaanse kunstenaars die met werk zijn vertegenwoordigd in Nederlandse musea. Schenk concentreert zich vooral op grote namen als Alexander Calder, Jackson Pollock, Barnet Newman, David Smith, Robert Rauschenberg, Donald Judd en Eva Hesse. Uit kunsthistorisch oogpunt begrijpelijk. Toch getuigt het niet van heel veel lef. De teksten voegen helaas weinig toe aan wat we al weten. De informatie die Schenk levert is kort en bondig. Dat veel van de kunstenaars die hij aanhaalt hun steentje hebben bijgedragen aan het proces van materiële vernieuwing, wordt slechts tussen neus en lippen door genoemd. Zo is Bruce Nauman ondermeer bekend van zijn neonsculpturen, heeft David Smith gebruikgemaakt van de buitenschilderkunstige materialen ijzer en staal en is de veel te vroeg gestorven Eva Hesse degene geweest die het materiaal latex in de kunstwereld heeft geïntroduceerd.

Het eigenlijke zwaartepunt van US in NL is de bijgeleverde cd-rom. Daarop is een inventarisatie te vinden van alle kunstwerken – onder de eerder gestelde beperkingen – die in het bezit zijn van de belangrijkste Nederlandse musea. Er zijn verscheidene zoekopties.
Het design is helaas niet om over naar huis te schrijven; daar had van ons iets meer aandacht aan mogen worden besteed. Toch wekt de volledigheid bewondering. Schenk en zijn team zijn duidelijk niet over een nacht ijs gegaan.

Uiteindelijk kan US in NL vooral worden beschouwd als een eerste aanzet tot verder onderzoek. Had Clifford M. Sobel, de Amerikaanse ambassadeur in Nederland, in zijn voorwoord toch gelijk.