Een wonder verstopt in een vlakke roman
Twee jongens die allebei hun moeder hebben verloren, trekken samen op en brengen zin terug in hun leven. Hoe triest het verhaal ook is, Luke en Jon is een typische jongerenroman die niet op alle vlakken boven het maaiveld uitsteekt.
Luke en Jon is een typische jongerenroman die niet op alle vlakken boven het maaiveld uitsteekt.
De roman van de Ierse Robert Williams is genomineerd voor de Dioraphte Jongerenliteratuur Prijs die deze maand wordt uitgereikt. De publicatie ervan is al het resultaat van een bekroning: hij won met het manuscript de ‘Not Yet Published-prijs’.
Niet rustig, wel rationeel
Verteller Luke is een jaar of dertien, kunstzinnig en slecht in sport. Zijn moeder kwam om bij een auto-ongeluk en zijn vader – een vent met zijn hart op de goede plaats – drinkt zijn verdriet weg. Tot zijn moeder stierf was Luke wat je op school misschien ‘een gewone’ noemt: een van die vele kinderen die niet opvallen, twee of drie vrienden hebben en zessen en zevens halen. Dat klinkt allemaal een beetje standaard voor een literair personage.
Luke is echter gezegend met een oernuchtere instelling, wat hem bijzonder maakt. Hij gelooft niet in God, niet in het lot, alleen in de toevalligheid van de darwinistische wereld. Zelfs als hij een teken lijkt te krijgen van zijn overleden moeder, reageert hij rationeel. Niet rustig – de adrenaline raast door zijn lijf – maar wel rationeel. Die combinatie van hoogoplopende emoties met een nuchtere kijk op de wereld is een goede zet van Williams.
Twee buitenbeentjes
Helaas zijn de andere personages behoorlijk vlak. Zoals de jongen die de tweede helft van de titel uitmaakt, maar een veel minder deel van de roman: Jon. Ook Jon is een typisch karakter dat je wel vaker in boeken tegenkomt, hoewel zelden in het echte leven. Hij heeft een fotografisch geheugen, gedraagt zich onbeholpen, bijna autistisch, en is daarom haast automatisch het slachtoffer van gruwelijke pesterijen.
In het mistroostige fabrieksstadje Duerdale, waar Luke met zijn vader naartoe verhuist na de dood van zijn moeder, worden Luke en Jon buurjongens. Twee buitenbeentjes die het dan maar met elkaar proberen te rooien. Het loopt uit op vriendschap, hoewel de omgang met Jon in eerste instantie gewoon helpt om samen te leven met die door verdriet verteerde pa die elke avond naar de whiskeyfles grijpt: ‘als er een derde tussendoor liep was er op de een of andere manier iets meer ritme, iets meer verband, en iets meer leven.’
Ultieme verdwijntruc
Robert Williams redt zijn ietwat middelmatige roman door een aantal sterke beschrijvingen en beelden. De nuchtere houding van Luke is er daar een van. Over de dood van zijn moeder vertelt hij:
De pa die ik nu heb is niet de pa die ik eerder had. Hij is een ander mens en het zou met mama hetzelfde zijn geweest als het pa was geweest die opeens van de aardbodem was verdwenen. Zij zou ook op een of andere manier veranderd zijn. Net als wij. Eén iemand is opeens weg en degenen die achterblijven worden anders, niets en niemand blijft hetzelfde. Maar wat ik nooit goed had begrepen voor het gebeurde is dat de dood betekent dat iemand verdwijnt. Een plotselinge punt achter een leven en dan een gapende leegte. Het is de ultieme verdwijntruc.
Het mooiste en ontroerendste van Luke en Jon is letterlijk een beeld: een gigantisch houten paard, gemaakt door Lukes vader en versleept naar een geheime locatie diep in het bos. Het is als het paard van Troje, niet bedoeld om ergens binnen te dringen, maar juist om de ellende buiten weg te zetten. Het is een manier om de oorlog te winnen, die Luke, Jon en zijn vader voeren tegen zichzelf. Het paard is een wonder (maar gemaakt door mensenhanden), en werkt voor de lezer als prachtige metafoor. Het roept het verlangen op om het te zien, in het echt. Reden genoeg om Robert Williams, ondanks een weinig uitzonderlijke roman, in de gaten te houden.