De onmacht van een vader
In Visser, de nieuwe roman van Rob van Essen, treedt de lezer het leven van geschiedenisleraar Jacob Visser binnen. Hij is geschorst vanwege een dubieuze uitspraak tijdens de les: ‘Je kan beter kampbeul zijn, dan gevangene.’ Die uitspraak, en de daaruit voortvloeiende schorsing, heeft verstrekkende gevolgen. Zowel voor Visser persoonlijk, als voor het dorp waarin hij woont.
Het gemoedelijke leven van Jacob wordt abrupt verstoord door diens schorsing. Zijn uitspraak verschijnt in de lokale krant en hij verzeilt in een midlifecrisis. De media laten Jacob niet met rust, hij wordt immers de held van lokale extreemrechtse jongeren in Vlasveld, het imaginaire dorp dat het toneel vormt voor deze roman. Ze noemen zichzelf ‘de Visserjeugd’, dragen armbanden met de V erop en steken een synagoge in de fik. Dat Jacob zich hiervan noch distantieert noch tegen verzet, doet zijn zaak niet bepaald goed. Uiteindelijk staat zelfs de landelijke pers in de tuin van zijn doorzonwoning. Om het dramatische leven te completeren vraagt de vrouw van Jacob tijdens een gezamenlijke lunch of ze nu eindelijk kunnen scheiden.
Kijk niet zo geschokt. Wat had je dan gedacht? Zie jij het zo nog jaren doorgaan? Voor de seks hoeven we niet bij elkaar te blijven, dat stelt ook niks meer voor. Hoe los je dat eigenlijk op, fantaseer je over je leerlingen? Jongens of meisjes?
Jacob zoekt toenadering tot één van zijn leerlingen, maar niet op de manier zoals zijn vrouw denkt. Samen met Clarissa, die verantwoordelijk is voor het uitlekken van de uitspraak, zoekt Jacob rust en veiligheid in zijn oude caravan. Ondertussen bekruipt de lezer een gevoel van medelijden. De hoofdpersoon verliest duidelijk de controle over zijn eigen leven; de pers schetst een beeld van hem dat niet overeenstemt met de werkelijkheid, zijn enige dochter gaat trouwen met een lapzwans (‘Hij zal wel goed in bed wezen’) en hij bevindt zich constant op het verkeerde moment op de verkeerde plaats. Tussen de regels door voel je de onmacht groeien.
De dood
In een poëtische bui bedenkt Jacob de term ‘schuttersputjes van de tijd’, de tekenen van ouder worden op het vrouwelijke lichaam. Jacob zelf heeft ook last heeft van schuttersputjes. Niet op zijn benen of billen, maar op zijn ziel. Het onvermogen zijn eigen leven onder controle te krijgen herinnert hem aan de dood van zijn dochtertje Lila, bijna twintig jaar geleden. Die pijnlijke confrontatie met zijn eigen (onverwerkte) geschiedenis is een belangrijk thema in het boek.
Weduweverbranding, denkt hij terwijl hij langs donkere weilanden rijdt, waar deden ze dat vroeger, in India? Als een kind doodgaat zou je de ouders moeten verbranden. Sorry, we weten het, u bent inderdaad nog in de kracht van u leven, maar helaas, u hebt gefaald, en gelooft u ons – we doen het uitsluitende voor uw eigen bestwil, ons kan het verder niet schelen. (…) Maar je hebt nog een kind en daar zat je al; moest je dat dan mee verbranden? Uiteindelijk toch wel, denkt hij. Uiteindelijk misschien wel.
Niet voor het eerst heeft Van Essen de dood tot thema van zijn werk gemaakt. In 2006 verscheen het boek Het jaar waarin mijn vader stierf, een egodocument over zijn vader en hemzelf. Dit keer creëert de NRC-recensent een fictief, soms absurdistisch decor om de thematiek op te voeren. De dood is echter geen overheersend thema, vreemdelingenhaat en mediahysterie komen ook aan bod en geven de roman een actueel karakter.
Het verhaal is vanaf de eerste pagina spannend en meeslepend. Van Essen weet de onmacht van een leraar, echtgenoot en vader, treffend over te brengen op de lezer. Die onmacht slaat echter plotseling om als de cynische hoofdpersoon zich opwerpt als beschermer van een terminaal ziek kindje in het ziekenhuis. In die absurdistische scène, waarmee Van Essen de lezer overvalt, wordt het lot van Jacob definitief beslecht.