Virtuoos escapisme
Strak blauw is Renée van Marissings tweede roman. Toch is zij nog altijd een onbeschreven blad in de Nederlandse literatuur. Met dit boek moet dat maar eens veranderen.
De terecht vaak bekroonde en onterecht nauwelijks bezochte Nederlandse film Kan door huid heen (2008) toont de wereld door de ogen van een vrouw die op het Zeeuwse platteland haar verknipte geest weer op orde probeert te krijgen. De film leverde Rifka Lodeizen destijds een meer dan verdiend Gouden Kalf op en regisseuse Esther Rots lof op talloze internationale festivals.
Escapisme
Renée van Marissing schreef met haar tweede roman Strak blauw een literaire variant van de thematiek van Kan door huid heen. Net als in de film – waar Lodeizens personage voortdurend noodgedwongen in contact komt met de levenslust van haar buurman – speelt Strak blauw met de psychologische verscheidenheid tussen personages. Een verschil dat uiteindelijk uiteenvalt in de onoverkomelijke tegenstelling: psychisch gezond – patiënt.
Het verhaal van Strak blauw wordt verteld door fotografe Laura, die op pagina 1 al begonnen is met zichzelf uit de wereld terug te trekken. Door het ontwerpen van maquettes van gedroomde uitvalsbases materialiseert ze haar eigen escapisme, terwijl haar echte werk – het maken van foto’s – steeds verder naar de achtergrond verdwijnt. We ontmoeten Laura op haar toppunt: kort na de opening van haar tweede expositie, succesvol, gekend, geliefd door vrienden en begeerd door haar nieuwe vriendin An, een catch, een extraverte actrice. Daarna gaat het almaar verder bergaf. Steeds vaker en langer sluit Laura zich op in haar werkruimte, waar ze weinig anders doet dan films kijken en verder te bouwen aan haar eigen, prikkelloze droomwereld. Tot alles in haar hoofd ontploft.
In gejaagde, associatieve zinnen maakt Laura de lezer deelgenoot van haar ontsporende trein van gedachten. Geen stream of consciousness, maar een stroom van ervaringen, minigebeurtenissen die moeiteloos door het te gevoelig afgestelde filter van de hoofdpersoon vloeien. Tot het niet meer gaat en Laura dan in godsnaam maar verhuist naar een huis aan de rand van een plattelandsdorp.
Noodzaak van productie
Van Marissing heeft met Strak blauw iets bijzonders gepresteerd: ze heeft een heel verdienstelijke poging gedaan zich in een geesteszieke (manisch-depressieve? psychotische?) vrouw te verplaatsen. Maar Strak blauw is meer: het is – zeker in de eerste, Amsterdamse helft van de roman – ook een liefdevol pleidooi voor overgave in de kunst, en tegelijk een waarschuwing. De manie die aan Laura’s inzinking voorafgaat, is veel minder productief dan ze denkt, steeds verder raakt zij verstrikt in een net van hooggestemde idealen. De prikkels van binnenuit overstemmen die van de buitenwereld uiteindelijk op ongezonde wijze, bijvoorbeeld wanneer ze in een van haar talloze monologues intérieurs de schijnbaar valse (een ander zou zeggen: werkbare) noodzaak van de kunst van haar vriendin op de korrel neemt.
Zij snapt dat niet, noodzaak, echte noodzaak. Zij probeert die van haar personages op te zoeken, verplaatst zich in andermans noodzaak, en als die niet te vinden is, verzint ze er zelf een. Ik ben er niet naar op zoek; het is er en ik probeer ervan af te komen. Het dringt zich op, en ik moet het van me afschudden, als druppels water wanneer je uit de zee komt lopen. Die druppels, die zijn het kunstwerk.
Het zijn passages als deze die Strak blauw ver boven de gemiddelde roman-over-iemand-die-het-moeilijk-heeft laten uitstijgen. Het romantisch kunstenaarsbeeld van iemand als kunstsociologe Nathalie Heinich wordt zorgvuldig gedeconstrueerd, net zo lang tot er van het kunstenaarsbeeld niet méér over is dan een achterhaald, en zelfs gevaarlijk cliché. Steeds wanneer haar gejaagde gedachten op het punt staan niet langer te boeien, springt Laura op een nieuwe ijsschots die haar weer een beetje verder van de realiteit wegvoert. Dan is wegvluchten in de kunst niet langer genoeg.